slogan: PLATFORM VOOR PUBLIC GOVERNANCE, AUDIT & CONTROL

De verdiensten van lokale rekenkamers

De verdiensten van lokale rekenkamers

15 oktober 2012 om 02:41 door Jan Hakvoort, Henk Klaassen 0 reacties

Wat is de betekenis van lokale rekenkamers voor de gemeenteraden? In dit artikel wordt beargumenteerd dat juist in tijden van bezuinigingen de rekenkamer meer dan ooit een rol kan en dient te vervullen bij de efficiënte taakvervulling van gemeenten en provincies. De centrale vraag van het artikel luidt: In hoeverre kunnen lokale rekenkamers in de conclusies en aanbevelingen van de rekenkameronderzoeken meer aandacht schenken aan de doelmatigheid van het gevoerde beleid?

Gemeenten moeten bezuinigen om de begrotingen sluitend te krijgen. Ook de begrotingen van lokale rekenkamers en rekenkamercommissies worden om die reden neerwaarts bijgesteld. Soms wordt echter voorgesteld om meer dan evenredig te bezuinigen op rekenkamerbudgetten. Dat is onwenselijk en onverstandig. In dit artikel gaan de auteurs in op de betekenis van lokale rekenkamers voor de gemeenteraden. De waardering voor het werk van rekenkamers zal toenemen, indien er in de adviezen van de rekenkameronderzoeken meer en systematisch aandacht geschonken wordt aan de doelmatigheid van het gevoerde gemeentelijke beleid. Door mogelijk te behalen efficiencywinsten en besparingsmogelijkheden te expliciteren zal dat de betekenis van rekenkameronderzoek verder onderstrepen.

Lokale rekenkamers staan onder druk.1 gemeenten moeten bezuinigen om de begroting 2012 en volgende jaren sluitend te krijgen. een aantal gemeenten voert daarom ook bezuinigingen door bij de eigen lokale rekenkamer of rekenkamercommissie. In enkele gemeenten, onder andere de Zeeuwse gemeente Borssele en de Friese gemeente Littenseradiel, is het budget van de rekenkamer zelfs op 0 euro gezet. Als naar evenredigheid op het budget voor rekenkameronderzoek wordt bezuinigd, kan men stellen dat de rekenkamerfunctie niet in betekenis inboet in relatie tot andere gemeentelijke taken en verplichtingen. Wordt er meer dan evenredig bezuinigd op het budget voor rekenkameronderzoek van lokale rekenkamers, kan dit worden opgevat als een indicatie voor verminderde of afnemende waardering voor het werk en de betekenis van lokale rekenkamers.

Bij de invoering van de dualisering in 2002 is afgesproken dat vijf jaar na de instelling van de lokale rekenkamers een evaluatieonderzoek wordt verricht. Het ministerie van binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties heeft het onderzoeksbureau berenschot opdracht verstrekt om een evaluatieonderzoek te verrichten. Op 24 november 2010 is een vooraankondiging voor een Landelijke enquête verstuurd naar alle voorzitters van de rekenkamer(commissie) en griffiers van de gemeenten. In week 48 van 2010 konden de rekenkamers een enquête verwachten. Het rapport is in mei 2011 afgerond en overhandigd aan minister Donner. Het rapport is op het moment van schrijven van dit artikel nog niet openbaar gemaakt. Ook heeft de minister nog geen beleidsombuigingen of veranderingsvoorstellen ten aanzien van de lokale rekenkamers aangekondigd.

Dat burgemeesters en wethouders relatief gemakkelijk korten op de budgetten van rekenkamers is niet zo vreemd. Onderzoeken leggen immers vaak de manco’s van het uitvoeren van beleid bloot of tonen aan dat de uitvoering niet efficiënt geschiedt. Opmerkelijker is dat gemeenteraden op eigen initiatief besluiten om te korten op het budget van de rekenkamer. Dat is opmerkelijk omdat rekenkameronderzoek immers een van instrumenten om het beleid van B&W te controleren.

Aanleiding voor het artikel
De rekenkamer heeft een belangrijke taak ter ondersteuning van de gemeenteraad. Van de vier taken van de raad – de volksvertegenwoordigende, verordenende, kaderstellende en controlerende taak – dient de rekenkamer als ondersteuning van de laatste twee. De werkzaamheden van de rekenkamer richten zich op rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en beheer.2 Dat rekenkamers zich richten op deze activiteiten is vastgelegd in onderzoeksprotocollen van de rekenkamers en rekenkamercommissies.
Aandacht voor rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid is overigens niet alleen voorbehouden aan de rekenkamer of rekenkamercommissie. Ook het college van B&W verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Een en ander is geregeld in artikel 213a van de Gemeentewet. Er zijn echter plannen om dit wetsartikel te schrappen.3

Sinds 1 januari 2006 beschikken alle gemeenteraden over een rekenkamer of rekenkamercommissie, al dan niet gemeenschappelijk. Sedert 2006 zijn honderden rapporten uitgebracht. Een overzicht van deze rapporten is te vinden op de site van NVRR. Wie de moeite neemt kennis te nemen van de inhoud van rapporten die op deze site zijn te vinden, zal merken dat er in relatief weinig rapporten aandacht wordt geschonken aan doelmatigheidsonderzoek. Preciezer gesteld: in veel vraagstellingen is wel opgenomen dat onderzoek gedaan wordt naar doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid, maar dat in de uitwerking van het onderzoek niet of nauwelijks aandacht wordt besteed aan doelmatigheid. In dit artikel wordt beargumenteerd dat juist in tijden van bezuinigingen de rekenkamer meer dan ooit een rol kan en dient te vervullen bij de efficiënte taakvervulling van gemeenten en provincies. De centrale vraag van het artikel luidt dan ook: In hoeverre kunnen lokale rekenkamers in de conclusies en aanbevelingen van de rekenkameronderzoeken meer aandacht schenken aan de doelmatigheid van het gevoerde beleid?

Eerst schetsen wij een overzicht van de voor- en nadelen van lokale rekenkamers. Bij de uitwerking van de centrale vraag gaan we in op de financieel-economische betekenis van rekenkamers en hoe dit o.a. invulling krijgt door middel van doelmatigheidsonderzoeken.

Argumenten voor en tegen lokale rekenkamers
In de discussies over de toekomst van rekenkamers worden de volgende algemene argumenten en overwegingen genoemd.

Argumenten tegen:
a De rekenkamerfunctie is meegelift met de dualisering. In oorsprong was het in de aanbevelingen van de commissie Elzinga een vrije keuze om tot de instelling van een rekenkamer of rekenkamercommissie over te gaan. Het was een kabinetsbesluit om tot een verplichte instelling over te gaan. Een vorm van oplegging die niet door alle gemeenten werd gedragen.4
b Rekenkamers richten zich per definitie op de evaluatie van gevoerd beleid. Gemeenteraden hebben dikwijls meer behoefte aan doorlichting en adviezen over nieuw beleid. Rekenkamers zijn echter geen lokale planbureaus. Het ontwerpen van toekomstig beleid is in principe een taak voor het ambtelijk apparaat.

Argumenten voor:
a Wettelijke basis: In de Wet dualisering gemeentebestuur 2002 is opgenomen dat vanaf 2006 iedere gemeente een rekenkamerfunctie dient te hebben.
b E en lokale rekenkamer draagt bij aan transparanter en doelmatiger lokaal bestuur. De rapporten van de rekenkamer dienen als instrumenten voor de leden van de gemeenteraad om kaders te stellen en het gevoerde beleid te controleren.
c De aanwezigheid van een rekenkamer heeft een duidelijke impact die zich manifesteert zich langs twee lijnen. Ten eerste de immanente betekenis: omdat er een rekenkamer is die zou kunnen gaan onderzoeken, gedragen actoren (afdelingen, diensten, directies) zich meer gedisciplineerd. Ten tweede de impact van rekenkameronderzoeken zelf. Aanbevelingen worden bij bijna tweederde (62%) van de rekenkamer(commissie)s altijd/ meestal overgenomen.5

Financieel-economische betekenis van rekenkamers
Er is relatief veel geschreven over juridische en staatsrechtelijke aspecten van rekenkamers. Minder aandacht is er besteed aan de bedrijfsmatige en financieel-economische van lokale rekenkamers. Nu er bezuinigd moet worden kunnen ook voor activiteiten van rekenkamers de bekende 3 ‘w-vragen’ geformuleerd worden:

  • Wat willen we bereiken?
  • Wat gaan we daarvoor doen?
  • Wat mag het kosten?

Stellingen:
De geformuleerde w-vragen voor rekenkamers zijn lastig te onderzoeken vragen, maar daarom juist relevant. Wij hebben de geformuleerde vragen toegespitst in enkele stellingen. Wij veronderstellen dat:

  1. als rekenkamers uit vele mogelijke onderwerpen voor onderzoek een balans vinden tussen doeltreffendheidonderzoek en doelmatigheidsonderzoek er door gemeenten en provincies meer op uitgaven kan worden bespaard;
  2. indien gevoerd beleid op basis van evaluatieonderzoek als niet doeltreffend is getypeerd, dat dan kostenbesparende verbeteringen kunnen worden aangebracht.

Onderzoeksmatig zou het ideaal zijn om de efficiencywinst van rekenkamers en rekenkamerrapporten direct in kaart te brengen. Voorlopig presenteren wij argumenten en overwegingen.

Argumenten en overwegingen:
a De aanwezigheid van een rekenkamer werkt disciplinerend. Zowel colleges van B&W als het ambtelijk apparaat zijn zich bewust van de mogelijkheid van controle en toetsing van programma’s en begrotingen.
b Door de aanwezigheid van rekenkamers worden beleidsvoorstellen meer SMART geformuleerd. Er wordt rekening gehouden met de meetbaarheid van beleidsuitkomsten.
c Op een aantal beleidsterreinen zijn, naar aanleiding van rekenkameronderzoeken, de afgelopen jaren in een groot aantal gemeenten maatregelen genomen, bijvoorbeeld op de volgende terreinen:

  • grondbeleid en of de instelling van een grondkamer;
  • beleid rond de inhuur van externen;
  • nota’s over weerstandsvermogen
  • nota’s over de consequenties van deelneming aan gemeenschappelijke regelingen (verbonden partijen);
  • rapporten over lokale heffingen;
  • rapportages over risico’s van grote projecten.

Doelmatigheidsonderzoek

Doelmatigheid: een omschrijving
De vraag die voorafgaand aan de doelmatigheidsvraag moet worden gesteld is of het project c.q. beleidsinstrument überhaupt werkt. In theorie is het mogelijk dat het beleidsdoel wordt gerealiseerd zonder een werkzaam beleidsinstrument. Het is daarom goed stil te staan bij de theoretische mogelijkheden. Die worden in tabel 1 weergegeven.

  Wordt het beleidsdoel bereikt?
Ja Nee
Werkt het beleidsinstrument? Ja Positie 1 Positie 2
Nee Positie 3 Positie 4

Tabel 1. Posities in relatie doel-instrument

Positie 1:
In deze situatie is sprake van het realiseren van beleidsdoel en het ingezette instrument is effectief. In deze positie is het plausibel te veronderstellen dat er een causaal verband bestaat tussen het ingezette instrument en het bereiken van het beleidsdoel.

Positie 2:
In deze situatie wordt het beleidsdoel niet gerealiseerd, maar is wel sprake van een effectief instrument. In deze situatie is het plausibel om te veronderstellen dat het instrument in onvoldoende mate wordt ingezet. Wanneer niet sprake is van een afnemende effectiviteit als het instrument intensiever wordt ingezet, kan in deze situatie positie 1 worden bereikt door het meer inzetten van het instrument.

Positie 3:
In deze positie wordt het beleidsdoel bereikt, maar er is niet sprake van een effectief instrument. Het instrument werkt niet en dat betekent dat er andere oorzaken ten grondslag moeten liggen aan het bereiken van het beleidsdoel. Het kan zijn dat er andere beleidsinstrumenten invloed uitoefenen; het kan ook zijn dat er sprake is van autonome ontwikkelingen, bijvoorbeeld de invloed van de conjunctuur.

Positie 4:
In deze situatie is sprake van het niet bereiken van het beleidsdoel en het instrument werkt ook niet. Er dient zowel gezocht te worden naar een ander wel werkend instrument dat ook in zijn werking causaal verbonden is met het beleidsdoel.

In tabel 1 is effectief en doeltreffend opgevat als een 0-1 variabele. In de praktijk is sprake van een glijdende schaal. In onderstaand schema wordt dit al duidelijker. Groen geeft volledig effectief en doeltreffend zijn aan, roodbruin de tegenovergestelde positie. Met respectievelijk lichtgroen, lichtoranje en oranje wordt de overloop gevisualiseerd.

  Wordt het beleidsdoel bereikt?
Ja Ten dele Nee
Werkt het instrument? Ja Positie 1   Positie 2
Ten dele      
Nee Positie 3   Positie 4

Tabel 2. Effectiviteit en doeltreffendheid een glijdende schaal

Het gaat er niet alleen om of beleidsinstrument werkt en de beleidsdoelen worden bereikt, ook moet de vraag worden beantwoord tegen welke kosten dit gebeurd is en of dat beter kan. Daarom is het van belang om onderzoek te doen naar de doelmatigheid. Dat onderzoek kan zich richten op de prestaties of op de effecten van het beleid. In het eerste geval wordt gesproken van doelmatigheid van (beleids) prestaties, in het tweede geval van (beleids)effecten (kosteneffectiviteit). Het gaat daarbij om de vraag:

  • of deze effecten respectievelijk prestaties niet met de inzet van minder middelen gerealiseerd hadden kunnen worden; dan wel
  • of niet meer effecten respectievelijk prestaties verwezenlijkt hadden kunnen worden met dezelfde inzet van middelen (ontleend aan: Handleiding, Onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid, 2005, Algemene Rekenkamer)

De omschrijvingen van de Algemene Rekenkamer houden echter onvoldoende rekening met het productieproces. Daarom gebruiken wij een enigszins andere omschrijving van doelmatigheid. Doelmatigheid geeft een beoordeling van het productieproces; er wordt mee uitgedrukt of er zorgvuldig (genoeg) wordt omgegaan met schaarse, alternatief aanwendbare middelen. De doelmatigheid of efficiency van een productieproces is volledig als met een gegeven hoeveelheid middelen niet (nog) meer prestaties kunnen worden geleverd, of omgekeerd, als een gegeven hoeveelheid output niet met minder input kan worden verkregen.

Efficiency heeft dus betrekking op de mate waarin de inputs (de middelen) tot outputs (beleidsprestaties) leiden. Kan de omzetting van inputs naar outputs niet verder worden verbeterd, dan is een optimale situatie bereikt.6

Een eerste voorbeeld van mogelijke efficiencywinst
Een zoektocht door rapporten van rekenkamers naar goede voorbeelden van te behalen efficiencywinst, waarbij gespecificeerd was naar de verschillende uitingsvormen zoals boven beschreven leverde verrassend weinig op. Veel rapporten geven aan of er sprake is van beleid dat efficiency borgt. Rapporten die indicaties geven voor te behalen efficiencywinsten of mogelijke besparingen zijn echter moeilijk te vinden. Een rapport dat in ieder geval duidelijke indicaties geeft is het rapport ‘Doelmatig en doeltreffend sport(accommodatie)beleid binnen de WEDA-gemeenten’ van de Rekenkamercommissie WEDA-gemeenten: Wervershoof, Enkhuizen, Drechterland en Andijk. Niet dat het rapport rechtstreeks invulling geeft aan de te behalen efficiencywinst in euro’s, maar de aanbevelingen kunnen wel leiden tot efficiencywinsten, m.a.w. de ingrediënten voor het bepalen van mogelijke efficiencywinst zijn aanwezig. Zo staat in het rapport bij de aanbevelingen te lezen: Bij overdekte sportaccommodaties is veel efficiencywinst behaald c.q. te behalen. Dat kan door deze bij private partijen onder te brengen, dan wel door het beheer ervan op een slimme manier te organiseren (bij voorbeeld koppelen aan horeca, selectieve beheerders). Om het laatste type aanbevelingen gaat het. Worden de drie posities van het Venn-diagram als uitgangspunt genomen, dan zouden deze de volgende invulling kunnen krijgen.7

Venn-diagram

Figuur 1. Venn-diagram

1 Efficiencywinst, niet in euro’s
Een voorbeeld van efficiencywinst die niet direct in geld zichtbaar wordt, is het beter uit nutten van de capaciteit van voorzieningen. Zo wordt in het rekenkamerrapport van de WEDA-gemeenten aangegeven dat alle voetbalverenigingen aldaar beschikken over voldoende capaciteit. In verschillende gemeenten is er zelfs een overschot aan voetbalvelden (uitgaande van bespeling op zaterdag en zondag). Dit manifesteert zich bij een aantal individuele verenigingen. Wanneer de behoefte aan voetbalvelden per gemeente wordt opgeteld, ontstaat zelfs een aan zienlijk overschot. Een van de mogelijkheden is nu het gebruik van voetbalvelden logischer op elkaar af te stemmen. Door deze betere afstemming, ontstaat de mogelijkheid de niet benutte velden (op termijn) voor andere sportdoeleinden te benutten.

2 Efficiencywinst in euro’s
Door het verminderen van overcapaciteit kan ook een direct voordeel ontstaan. Indien door de betere afstemming benutte velden overblijven, dan kan de mogelijkheid ontstaan deze te verkopen. Ook kan het zijn dat door het clusteren een van de verenigingen ‘overbodig’ wordt. De ‘winst’ zit hem dan in het wegvallen van de exploitatiesubsidie, waarbij tegelijkertijd het voorzieningenniveau op peil blijft.

3 Besparingen in euro’s
Dat door het privatiseren van accommodaties kan worden bespaard is een populaire gedachte. Er wordt dan verondersteld dat de private sector het beter (lees: efficiënter) organiseert, waardoor de tarieven niet zullen stijgen en de noodzaak exploitatiesubsidies te verstrekken vervalt. Het is echter zeer lastig deze efficiencywinsten die de private sector verondersteld wordt te realiseren op voorhand te calculeren. Bovendien behoort de exploitatie ook niet meer tot de zeggenschap van de gemeente. Het is in deze situatie daarom beter te veronderstellen dat het hier gaat om een besparing (voor de gemeente), maar dat de gevolgen van deze besparing elders in de maatschappij neerslaan.

Een tweede voorbeeld van mogelijke efficiencywinst
De Rekenkamercommissie van de gemeente Amersfoort heeft in 2009 een rapport uitgebracht over de afvalstoffenheffing. De Rekenkamercommissie wilde antwoord op de vraag hoe het gesteld is met de Amersfoortse afvalstoffenheffing met het oog op de grondslag, de berekeningsmethodiek in het licht van kostendekkendheid en de transparantie van de relatie tussen de gemeente en de ROVA. De NV Regionale Organisatie Verwijdering Afvalstoffen (ROVA), is een samenwerkende gemeentelijke dienst voor afvaladvies- regie en verwijderorganisatie van 20 gemeenten en 2 regio’s in Midden- en Oost Nederland.

In het onderzoek wordt aandacht besteed aan rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Rechtmatigheid en doeltreffendheid blijven verder in dit voorbeeld buiten beschouwing. In twee deelvragen is aandacht besteed aan doelmatigheid. In hoeverre wordt rekening gehouden met kostendekkendheid? Welke plaats neemt Amersfoort voor deze berekeningsmethodiek in bij het maken van een benchmark met vergelijkbare gemeenten?

Door het gebruik van een systematische benchmark met vergelijkbare gemeenten, qua omvang en qua gebruikte kostenplaatsenmethodiek, biedt dit onderzoek een gedegen aanzet voor systematisch doelmatigheidsonderzoek. De benchmarkmethode is gekozen om de prestaties van de gemeente Amersfoort te kunnen meten en te kunnen vergelijken.

Volgens artikel 15.33 Wet milieubeheer is een kostendekkende tariefsstructuur voor heffing afvalstoffen vereist. Winst maken is niet toegestaan.
De raad heeft een ‘bewuste en afgewogen’ keuze gemaakt tussen inning via:

  • een vast bedrag per perceel;
  • een bedrag naar het aantal personen in het particuliere huishouden;
  • een bedrag afhankelijk van de capaciteit van de afvalcontainer;
  • een bedrag per lediging;
  • een combinatie van deze tariefstellingen;
  • een ander methode.

Wat betreft de hoogte van tarieven voor afvalstoffen heeft de gemeenteraad als grondslag genomen dat Amersfoort in vergelijking met referentiegemeenten in een benchmark een gemiddelde plaats inneemt.

Uitkomsten uit het onderzoek:
De gemeente Amersfoort stelt dat de afvalstoffenheffing voor 100% kostendekkend is. De rekenkamercommissie stelt echter dat het beheer van huishoudelijke afvalverzameling en -verwerking niet voor 100% kostendekkend is. Dat komt enerzijds omdat de raad ervoor kiest om zwerfafval en/of het kwijtscheldingenbeleid niet door te rekenen in de afvalstoffenheffing. Anderzijds vallen de baten tegen door leegstand.

De methode van tariefsbepaling om indirecte kosten (overhead van de gemeente Amersfoort) toe te kennen is in 2008 gewijzigd. Tot en met 2007 werd de opslagmethode gebruikt, per 1-1-2008 is de kostenplaatsmethode in gebruik. Dat heeft geleid tot een besparing in 2008 van circa 640.000 euro’s. De gemeente Amersfoort heeft nagelaten om over de onderzoeksjaren het btw-tarief niet maximaal door te berekenen in de afvalstoffenheffingen.

Efficiencywinst niet in euro’s
Iedere gemeente betaalt een vast tarief aan ROVA. Deze vergoeding bedraagt ongeveer 5 euro per aansluiting per jaar. ROVA stelt dat door optimaal gebruik te maken van deze voorzieningen de deelnemende gemeenten besparingen op eigen ambtelijke kosten kunnen realiseren.

Efficiencywinst in euro’s
De dividenduitkering door NV ROVA is gedurende de onderzoeksperiode door de gemeente Amersfoort aangewend als algemeen dekkingsmiddel. Een andere beleidskeuze leidt tot een lager tarief voor afvalstoffenheffing.

Besparingen in euro’s
De gemeente Amersfoort maakt nog niet optimaal gebruik van de diensten van ROVA. ROVA neemt waar dat voor een groot aantal zaken externe bureaus worden ingehuurd. een overzicht in termen van mankracht of fte’s biedt inzicht in potentiële besparingen.

Naar de toekomst
Heel algemeen gesteld is efficiency niet meer dan een maatstaf hoe goed een organisatie omgaat met de schaarse hulpmiddelen (input) om goederen en diensten te produceren (output). efficiency kan op verschillende niveaus worden bepaald. Wordt uitgegaan van de totale productie van goederen en diensten van een organisatie, ofwel de performance van de organisatie, dan kan daar het totaal van de verschillende input tegenover worden gesteld. men verkrijgt dan een totaalbeeld hoe efficiënt de organisatie met zijn schaarse middelen omgaat. met kan ook kijken naar één goed of dienst voortgebracht door een organisatie. er kan worden bepaald met hoeveel input één eenheid output kan worden geproduceerd. gebruikelijk is het om in dit verband te speken van de productiviteit. efficiencyverbeteringen en of productiviteitsverbeteringen zijn te bereiken door:

  • de hoeveelheid input te verminderen bij een gelijkblijvende kwaliteit en kwantiteit van de geleverde output;
  • de kwaliteit te verbeteren en/of kwantiteit te verhogen van de geleverde output bij gelijkblijvende hoeveelheid input;
  • over te gaan naar andere outputs die dezelfde doelen van de organisatie realiseren, maar die minder inzet van inputs vereisen;
  • lagere prijzen voor de input die worden gebruikt voor de voortbrenging van publieke goederen en diensten;
  • technische innovaties binnen het voortbrengingsproces, waardoor met minder input een eenheid output kan worden geproduceerd.

Indien rekenkameronderzoek zich meer zou richten op efficiencyverbeteringen, zou naar onze mening de relevantie van rekenkameronderzoek groter worden. Het zichtbaar maken van efficiencyverbeteringen geeft zinnige informatie ten behoeve van de prioriteitenstelling door de raad. En het zal ook de controlerende functie van de raad versterken. Efficiencyverbeteringen kunnen worden vertaald naar efficiencywinst. Deze is in bepaalde gevallen in geldtermen zichtbaar te maken (bijvoorbeeld afstoten van overbodig geworden capaciteit van een voorziening), soms is dat lastiger (bijvoorbeeld verbetering in de kwaliteit of capaciteit van een voorziening). Daarnaast kan rekenkameronderzoek worden gericht op het aangeven van besparingsmogelijkheden. Dan gaat het niet zozeer om efficiencyverbeteringen, maar om het zichtbaar maken van de budgettaire consequenties (bijvoorbeeld door bepaalde taken niet of niet meer in dezelfde intensiteit uit te voeren).

Zeker waar het gaat om het duiden van mogelijkheden om toekomstige uitgaven te verminderen (door het expliciteren van efficiencywinst in geldtermen en besparingsmogelijkheden), wordt ons inziens de betekenis van lokaal rekenkameronderzoek vergroot. Daarbij kan het voor lokale rekenkamers zinvol zijn efficiencywinsten en besparingen op te nemen in een besparingsregister. Dit naar analogie van het voorschrift van het Engelse National Audit Office (de Engelse Algemene Rekenkamer) om een Savings register bij te houden. Dat betreft de verplichting om bij alle rekenkameronderzoeken een overzicht te geven van mogelijke besparingen die navolging van de aanbevelingen uit het rekenkameronderzoek zouden opleveren. een besparingenregister voor lokaal rekenkameronderzoek heeft niet alleen directe functionaliteit voor de lokale politiek, maar zou ook een stimulans vormen om de methodologie van rekenkameronderzoek gericht op efficiencyverbeteringen te verbeteren en tussen rekenkamers onderling te delen. De nVrr zou in dit verband een stimulerende rol kunnen spelen.

J.L.M. Hakvoort en H.L. klaassen zijn beide als universitair hoofddocent verbonden geweest, respectievelijk verbonden aan de opleiding bestuurskunde van de Erasmus universiteit Rotterdam.

Noten
1 In het artikel wordt steeds gesproken over gemeenten. Naar ons inzicht is de inhoud van het artikel evenzeer van toepassing op provinciale rekenkamers.
2 Handreiking lokale rekenkamer en rekenkamerfunctie, Uitgave VNG, 2010, p.10 en p.13.
3 In de Wet dualisering gemeentebestuur is opgenomen dat gemeenteraden drie verordeningen vaststellen die van belang zijn voor de financiële functie van de gemeente. Het gaat hierbij om de volgende verordeningen:

  • de financiële verordening voorgeschreven in artikel 212 Gemeentewet;
  • de controle verordening voorgeschreven in artikel 213 Gemeentewet en
  • de verordening betreffende doelmatigheids- en doeltreffendheidonderzoeken voorgeschreven in artikel 213a Gemeentewet.

4 Nota BZK, Staat van de dualisering, Den Haag, 11 december 2008.
5 T. Brandsen e.a., Leren afrekenen, B&A Groep, Den Haag 2007, p.35.
6 De output – inputverhouding kan worden vergeleken met een normverhouding. Die laatste kan zijn gebaseerd op technische gronden, maar kan ook zijn gebaseerd op best practice.
7 N.B. dit betreft een fictieve uitwerking en is niet bedoeld om het rapport van de rekenkamercommissie te bekritiseren of verder uit te werken.

Sluiten