De Algemene Rekenkamer moet uitgroeien tot 'Rijks Evaluatiekamer'
28 november 2012 om 18:47 0 reacties
Onder de titel ‘Presteren en functioneren van het openbaar bestuur’ presenteert de Rekenkamer haar strategie voor de jaren 2004-2009. Daarin verwoordt zij het streven om (onder meer) de brug te gaan slaan tussen beleid en uitvoering. De Rekenkamer acht het haar verantwoordelijkheid om te gaan controleren of beoogd en gepresenteerd beleid van de regering ook werkelijk is of wordt gepresenteerd. Daarmee verruimt de Rekenkamer haar taken. Ed Jansen is kritisch over deze beweging, Goos Minderman enthousiast.
Leve de Evaluatiekamer!
“Het beleid is niet kloppend te krijgen met de beschikbare middelen in mensen en geld en de voor de uitvoering uitgetrokken tijd. Deze kloof tussen beleid en uitvoering doet zich onder meer voor doordat er in de beleidsontwikkeling te weinig aandacht is voor de uitvoerbaarheid van het beleid. De kloof is ook een uiting van bestuurlijk falen op plaatsen waar overheden gedeelde verantwoordelijkheden hebben voor gezamenlijke beleidsontwikkeling en waar een scheiding bestaat tussen beleidsbepaling en beleidsuitvoering.” Deze tekst komt niet uit een kritische beschouwing van wetenschappers, een aardig journalistiek schrijfproduct of een partijprogramma: het is één van de pijlers van de nieuwe strategische visie van de Rekenkamer. De strategie van de Rekenkamer is dat zij de algemene evaluatieautoriteit van het land wil worden. Zij verdient daarvoor felicitaties.
In de eerste plaats verdient deze visie steun omdat de Rekenkamer aansluit bij de ontwikkelingen in de financiële functie van de overheid. Niet alleen begrotingen en cijfers zijn van belang, we maken een begroting rond gewenste programmaonderdelen, doelstellingen en outputvariabelen. Het gaat kortweg niet alleen om het geld, maar steeds meer om de resultaten die daarmee behaald worden. De duale begroting van gemeenten en het VBTB-gedachtegoed van het rijk zijn daarvan exponenten. Het past dat die resultaten gecontroleerd worden door een Rekenkamer met een brede visie.
In de tweede plaats is het van belang dat de Rekenkamer een uniek orgaan is. Feitelijk is er geen orgaan dat met enige onafhankelijkheid onderzoek kan doen bij ministeries, instellingen en organen zonder dat er direct politieke druk op wordt uitgeoefend. De Rekenkamer is het enige orgaan dat redelijk vrij van politieke besluitvorming kan bezien of wetgeving functioneert. Indien bepaalde wetgeving in bepaalde sectoren niet functioneert of er op onderdelen misstanden zijn kan zij dat rapporteren. Zij rapporteert zelfs over zaken waaromtrent geen ministeriele verantwoordelijkheid of bevoegdheid bestaat: heel goed dat er ten minste één orgaan is dat gewoon kan evalueren of een stelsel adequaat is ingericht. Zo mag de Rekenkamer wat mij betreft ook toegang krijgen tot de lagere overheden: niet om te bezien of zij hun middelen rechtmatig besteden, maar om te toetsten of de Gemeentewet en alle andere sectorwetgeving goed functioneert!
Tot slot moeten we de positie van de Rekenkamer helder voor ogen houden: zij werkt ten behoeve van de Tweede Kamer. In mijn visie staat zij daarvan nog wel te ver weg maar zij heeft de afgelopen jaren bewezen een steeds belangrijker adviseur en onderzoeker van het parlement te zijn dan tien jaar geleden het geval was. De onderzoekingen zijn dan ook niet bedoeld om de Rekenkamer aan primeurs te helpen maar om de parlementaire democratie te ondersteunen. De Rekenkamer vormt de neus, de oren, de ogen en de spiegel van de Staten Generaal.
Goos Minderman
Vlucht naar voren?
Hoe lovenswaardig het streven van de Algemene Rekenkamer ook is en hoe enthousiast mijn collega-redacteur, er valt een aantal kritische kanttekeningen te maken bij de strategienotitie van de Algemene Rekenkamer.
“De overheid is van en voor de burger en de burger heeft recht op een overheid die zorgvuldig met geld en middelen omgaat.” Zie hier de openingszin van mevrouw Stuiveling in het voorwoord van de strategienotitie.
Hier ligt niet alleen de grond voor het bestaan van de Rekenkamer, maar misschien meer nog de voorwaarde voor de legitimering van het bestuur en het voortbestaan van onze democratie.
Is de overheid rechtmatig en doelmatig met geld en middelen omgegaan? Een vraag die in incidenten nog steeds ontkennend moet worden beantwoord. Hier ligt de eerste en belangrijkste taak van de Rekenkamer. Het gaat om de beoordeling van het handelen van de overheid aan de hand van de regels en voorwaarden die het parlement hiervoor stelt. Parlementaire enquêtes, rekenkameronderzoeken en krantenberichten geven de burger een beeld van het regelmatig overschrijden van regels en voorwaarden. Hier ligt nog een schone taak voor de Rekenkamer: de vinger aan de pols houden tot in lengte van jaren!
De strategienotitie voegt aan de bestaande typen onderzoeken die de Rekenkamer uitvoert een nieuwe toe, namelijk onderzoeken over de aansluiting van beleid en uitvoering. Gaat het evenwel om dergelijke onderzoeken, dan dienen deze integraal onderdeel te laten zijn van de beleidscyclus. Vaststelling van beleid zonder zicht te hebben op de gewenste effecten en onbedoelde neveneffecten heeft kenmerken van tasten in het duister. Goede beleidsvorming betekent: goed zicht op de wijze van uitvoering zodat de bedoelde effecten worden gerealiseerd. Het is dus niet de Rekenkamer die dergelijke onderzoeken dient uit te voeren, het zijn de departementen die aan zet zijn. Deze zijn primair verantwoordelijk.
De Rekenkamer kan wel dergelijke onderzoeken bevorderen door steeds te wijzen op de gevolgen als dergelijke onderzoeken ontbreken, maar moet niet op de stoel van de minister gaan zitten.
Het is een lovenswaardig initiatief van de Rekenkamer om naast rechtmatigheid en doelmatigheid aandacht te besteden aan de effectiviteit van de overheid. Het gevaar daarbij is dat het thema effectiviteit meer ‘sex-appeal’ heeft dan doelmatigheid en rechtmatigheid, terwijl de laatste voor de werking van ons staatsbestel een essentiële voorwaarde is.
Beperktheid van mensen, middelen en kunde betekent dat de Rekenkamer keuzes moet maken in de aanwending daarvan. Het risico is dat de primaire taak, de rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoeken, in het gedrang komt.
De strategienotitie is mooi van uitvoering, maar beperkt van omvang. Hoe de Rekenkamer omgaat met de verwezenlijking van de strategie en haar beleid en de uitvoering op elkaar laat aansluiten is onderwerp voor een eerste evaluatie. Laten wij hopen dat de conclusie daaruit niet zal zijn dat de basisfunctie in het gedrang is gekomen door een vlucht naar voren!
Ed Jansen