slogan: PLATFORM VOOR PUBLIC GOVERNANCE, AUDIT & CONTROL

Hoe Barbertje zijn verantwoordelijkheid neemt

Hoe Barbertje zijn verantwoordelijkheid neemt

16 januari 2013 om 11:38 door Ed Jansen 0 reacties

Waarvoor is een minister verantwoordelijk? Wat zijn de verschillen in de ministeriële verantwoordelijkheid als het gaat om uitvoering van beleid op het departement of door zelfstandige organisaties? In deze bijdrage kijkt de auteur hoe de minister door middel van een adequaat intern beheerssysteem zijn verantwoordelijkheid kan dragen.

Waarvoor is een minister verantwoordelijk? Wat zijn de verschillen in de ministeriële verantwoordelijkheid als het gaat om uitvoering van beleid op het departement of door zelfstandige organisaties? In deze bijdrage kijkt de auteur hoe de minister door middel van een adequaat intern beheerssysteem zijn verantwoordelijkheid kan dragen.

Inleiding

Dit artikel behandelt de vraag rond de verantwoordelijkheid van een minister voor de bedrijfsvoering op zijn departement. Onder ‘bedrijfsvoering’ wordt verstaan de uitvoering van vastgesteld beleid door ambtenaren die vallen onder het gezag van een minister. Tevens wordt gekeken naar eventuele verschillen ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de minister voor situaties waarin de uitvoering van het beleid plaats vindt op het departement of door een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) of een Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT).1 In het tweede deel van het artikel wordt ingegaan op de mogelijkheden die de minister heeft om zijn verantwoordelijkheid te (kunnen) dragen.

Onder ‘verantwoorden’ wordt verstaan het afleggen van rekenschap over het gevoerde beleid. De minister zal zijn beleid ten overstaan van de Kamer2 moeten motiveren en verdedigen. Daarvoor moet de minister informatie verstrekken. Het parlement beoordeelt of deze informatie alle relevante gegevens bevat om een oordeel te vormen over het door de minister gevoerde beleid.

Waarom en waarvoor is de minister verantwoordelijk?

Het antwoord op de waarom-vraag ligt besloten in Artikel 44 van de Grondwet waarin het volgende is bepaald: “(…) bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.” De minister is dus de hoogste leidinggevende ofwel de baas van het ministerie.
Conform artikel 42 van de Grondwet zijn de ministers verantwoordelijk. Het artikel bepaalt niet waarvoor de ministers verantwoordelijk zijn.

Het antwoord op de vraag waarvoor de minister verantwoordelijk is, is afhankelijk vanuit welk perspectief deze vraag wordt beantwoord. In dit artikel wordt de vraag beantwoord vanuit een organisatiekundig en staatsrechtelijk perspectief.
In beide perspectieven geldt dat de minister gezien wordt als dé leidinggevende van het departement.

Organisatiekundig perspectief
Alvorens de verantwoordelijkheidsvraag te beantwoorden wordt eerst ingegaan op een mogelijke organisatorische ontleding van het departement. Aan de hand van deze ontleding wordt de vraag waarvoor de minister verantwoordelijk is beantwoord. De ontleding dient tevens om enige handvatten te hebben voor een nadere afbakening van de verantwoordelijkheid en het aangegeven op welke wijze verantwoording door de minister kan worden gedragen.

Vanuit een organisatiekundige waarneming kan een departement worden gezien als een systeem met een tweetal besturingslagen: een politieke en een bedrijfmatige.
In de politieke laag is de minister met de staatssecretarissen verantwoordelijk voor de politieke beleidsvorming en bijbehorende besluitvorming. Daar worden de beleidsplannen op de diverse directoraten- generaal voorbereid en vorm gegeven. De minister overlegt over het beleid met de Kamer en uiteindelijk leidt dit tot wetgeving en formalisering van beleid. De minister draagt hier direct aan bij door persoonlijke betrokkenheid. Het is dan ook in die lijn dat de minister volledige verantwoordelijkheid draagt voor hetgeen in dit kader gebeurt.
Is het beleid eenmaal vastgesteld dan komt de uitvoering van het beleid aan de orde. Op dit vlak is de betrokkenheid van de minister vaak veel minder pregnant. Het zijn de (uitvoerende) ambtenaren die zich hier vooral mee bezig houden. De persoonlijke betrokkenheid van de minister, zeker bij routinematige en politiek niet gevoelige of niet actuele processen, is beperkt. Met andere woorden: de bedrijfsvoering is deel van het ambtelijke werken.
Het zijn evenwel vaak deze bedrijfsmatige processen waarin de ‘ongelukken’ gebeuren, die voor de minister politieke gevolgen kunnen hebben.3
Het voorgaande onderscheid kan ook in termen van beleid en beheer worden weergegeven. De verantwoordelijkheid voor het beleid is een politieke verantwoordelijkheid en berust bij de minister; de beheersverantwoordelijkheid wordt gangbaar gelegd bij de ambtelijke organisatie. De vraag rijst in welke mate de minister daarvoor verantwoordelijk is. De minister is als hoogste leidinggevende in het organisatiekundig perspectief altijd eindverantwoordelijk.

Staatsrechtelijk perspectief
In het voorgaande is al aangegeven dat ministeries worden ingesteld bij koninklijk besluit. Onder het begrip ‘ministerie’ wordt, sinds de grondwetsherziening van 1983, een onderdeel van de rijksdienst verstaan dat onder de directe verantwoordelijkheid van de minister staat. Een andere omschrijving is dat een ministerie een ambtelijke bestuurseenheid of organisatie betreft waaraan, bij wet, de behartiging van een deel van de overheidstaak is opgedragen. De verdere organisatie van een ministerie is niet bij wet geregeld.4

In staatsrechtelijke zin is artikel 42 van de Grondwet over de verantwoordelijkheid van de minister verder uitgewerkt. De regel dat de minister verantwoordelijk is, houdt in dat de minister door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen voor ieder bestuurshandelen dat onder zijn zeggenschap plaats vindt.
De verantwoordelijkheid van de minister bestrijkt het hele terrein van de overheidstaak waarvoor het ministerie verantwoordelijk is. Immers, op grond van het Koninklijke besluit over het instellen van een ministerie is de minister in zijn hoedanigheid als leidinggevende van dat ministerie de aangewezene om een deel van de staatstaken op zich te nemen en dienovereenkomstig een aantal bevoegdheden uit te oefenen.5
Het verantwoordelijkheidsbegrip is door de commissie Scheltema in het rapport ‘Steekhoudend ministerschap’ nader uitgewerkt. Daarin wordt gesteld dat de verantwoordelijkheid van de minister niet verder gaat dan zijn bevoegdheden: zonder bevoegdheid geen verantwoordelijkheid. Maar binnen die grens geldt de verantwoordelijkheid onverkort. De verantwoordelijkheid is niet beperkt tot hetgeen de minister persoonlijk kan worden aangerekend. De minister heeft dus een eigen afgebakend werkterrein.6
De afbakening van het werkterrein komt ook terug in de onderverdeling van de rijksbegroting naar de diverse ministeries. Krachtens artikel 19 van de Comptabiliteitswet voert iedere minister het beheer over de begroting van zijn ministerie.
In 1999 geeft Scheltema als aanvulling op Steekhoudend ministerschap (1993) aan dat er inzake de ministeriële verantwoordelijkheid ook sprake kan zijn van een systeemverantwoordelijkheid. Dit doet zich voor bij organisaties die op zekere afstand van het ministerie zijn geplaatst, zoals bij Zelfstandig Bestuursorganen. “Voor hetgeen de ZBO ’s binnenshuis doen, is de minister niet meer verantwoordelijk. Als men vindt dat het systeem verkeerd functioneert, dan is er een reden om daar een discussie over te voeren. En niet over incidentele fouten.”7
Bij systeemverantwoordelijkheid heeft een minister dus alleen een verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorwaardenscheppende kader voor de te behalen beleidsresultaten door de zelfstandige organisatie en is de verantwoordelijkheid voor de te bereiken resultaten bij anderen neergelegd.

Havermans8 geeft aan dat de minister zowel voor de formulering van het beleid als voor de uitvoering van overheidsbeleid verantwoordelijk behoort te zijn. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen waar de minister bevoegdheden heeft en waar niet.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2000 aangegeven dat voor organisaties op afstand van de overheid het regime bepaalt waaraan zo’n organisatie is onderworpen. Maar de minister blijft aansprakelijk voor de wijze waarop dat regime wel (of niet) is geregeld.

De betekenis van de ministeriële verantwoordelijkheid is dat hiermee een basis is gelegd voor het uitoefenen van democratische controle op het functioneren van de minister en op de onder hem ressorterende ambtenaren. Alleen de minister wordt in de Kamer ter verantwoording geroepen over zijn handelen en niet zijn ambtenaren.
De minister kan niet in persoon toezien op ieder handelen van zijn ambtenaren. Om toch de verantwoordelijkheid te kunnen dragen zal de minister regels voorschrijven voor het handelen van de ambtenaren. Hij zal hen aanspreken als hun handelen niet in overeenstemming is met deze regels. Op deze wijze voorkomt de minister dat ambtenaren hem door hun handelen in verlegenheid kunnen brengen voor de Kamer. Scheltema geeft aan dat op deze wijze de ministeriële verantwoordelijkheid functioneert als ‘zweepslag voor de ambtelijke dienst’.9

Tot zover is steeds gekeken naar de verantwoordelijkheid van de minister in relatie tot zaken zijn departement aangaande. Voor agentschappen10 en ander interne verzelfstandigingen is het voorgaande onverkort van toepassing. Het gaat in deze gevallen altijd om organisaties die volledig tot het ministerie worden gerekend en derhalve ook volledig onder de ministeriële verantwoordelijkheid vallen.

Dit ligt anders in geval de minister slechts een beperkte bevoegdheid heeft ten opzichte van de desbetreffende organisatie. Dit is van toepassing voor zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en bij rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s). Bij deze organisaties is de ministeriële verantwoordelijkheid beperkt.
Op grond van artikel 44a van de Comptabiliteitswet dienen deze organisaties de minister periodiek informatie te leveren over de door hen te leveren en geleverde prestaties. In de toelichting op de Comptabiliteitswet geeft het ministerie van Financiën aan dat het gaat om derden die een betekenisvolle rol spelen bij de realisatie van beleidsdoelstellingen die een minister nastreeft. “Artikel 44a regelt een actieve informatieplicht van deze organisaties en zorgt ervoor dat de minister over die informatie kan beschikken die hij nodig heeft om toezicht uit te kunnen oefenen op de uitvoering van wettelijke taken door de ZBO’s en RWT‘s.”11
Op basis van deze informatie kan de minister het toezicht uitoefenen en kan hij daarover verantwoording afleggen aan de Kamer. Deze toelichting geeft aan dat de wet bedoeld is om de minister de mogelijkheid te geven informatie te verkrijgen zodat hij zijn ministeriële verantwoordelijkheid kan invullen.

Bij de beperkte ministeriële verantwoordelijkheid moet de minister het tot zijn verantwoordelijkheid rekenen dat de op afstand opererende organisatie in ieder geval in staat is om de vereiste informatie te leveren over de realisatie van de opgedragen beleidsdoelstellingen. Het beschikken over dergelijke informatie brengt met zich mee dat de minister ook moet (kunnen) ingrijpen in die gevallen waarin die realisatie van doelstellingen niet of in onvoldoende mate plaatsvindt. Om hiertoe in staat te zijn zal de minister zich moeten overtuigen van de toereikendheid van het interne beheerssysteem van de desbetreffende organisatie en van de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.

Tussenconclusie
Zowel vanuit het organisatiekundig als staatsrechtelijk perspectief is beargumenteerd dat de minister volledig verantwoordelijk is voor het beleid en beheer op zijn departement. Voor zelfstandige organisaties die vallen onder het regime van het departement is de minister beperkt verantwoordelijk. Het verschil zit in het niet op ieder handelen van ambtenaren kunnen aanspreken van de minister door de Kamer.

Hoe kan de minister zijn verantwoordelijkheden dragen?

Nu is aangegeven dat de minister verantwoordelijkheid draagt voor de bedrijfsvoering, volledig of beperkt, en indachtig het gegeven dat het altijd gaat om maatschappelijk geld, is de vraag aan de orde hoe de minister die verantwoordelijkheid kan dragen en daar ook verantwoording over kan afleggen.12

Zowel in de situatie van beperkte verantwoordelijkheid als volledige verantwoordelijkheid zal de minister erop moeten toezien dat de op afstand geplaatste organisatie respectievelijk het ministerie beschikt over een adequaat intern beheerssysteem. Een dergelijk systeem moet het mogelijk maken dat de desbetreffende leiding de uitvoering van de processen binnen de organisatie kan sturen en beheersen. Hierbij gaat het niet alleen om de realisatie van de doelstellingen, maar ook om het voorkomen van ongewenste neveneffecten en andere voor de positie van de minister ongewenste situaties.

Vanuit de optiek van sturing en beheersing van processen en het daarover afleggen van verantwoording maakt het onderscheid tussen volledige en beperkte verantwoordelijkheid van de minister niet zoveel uit voor de eisen die gesteld moeten worden aan een intern beheerssysteem. Immers, in beide gevallen zal en kan de minister niet achter iedere ambtenaar gaan staan om te zien of deze wel handelt in overeenstemming met het beleid en de inzichten van de minister. In beide gevallen zal de minister moeten steunen op een goede afstemming en communicatie met zijn binnen en buiten het departement gepositioneerde ambtenaren en op een adequaat intern beheerssysteem.

Het intern beheerssysteem moet voorzien zijn van een zodanige, directe of indirecte, informatievoorziening aan de minister dat deze de benodigde informatie krijgt om tijdig te kunnen beslissen of ingrijpen noodzakelijk is. Het momentum van ingrijpen zal verschillend zijn voor het departement of een zelfstandige organisatie. Hier speelt de volledige of de beperkte verantwoordelijkheid een rol. Bij de beperkte verantwoordelijkheid zijn de bevoegdheden van de minister beperkt en zal en moet hij ingrijpen als het om dwingende aangelegenheden gaat. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen geeft de minister hiervoor de benodigde mogelijkheden.13

Onderstaand wordt een dergelijk intern beheerssysteem nader uitgewerkt.

Intern beheerssysteem (IBS)
Het moge duidelijk zijn dat een IBS in ieder geval in staat moet zijn te rapporteren over de mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd. Dit vereist wel dat de doelstellingen ook meetbaar worden geformuleerd. Hiervoor is de SMART-benadering14 heel dienstbaar.

Naast het vaststellen van de doelstellingen zal ook aandacht moeten worden besteed op welke wijze deze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Het vaststellen van de strategie is een wezenlijke component van de doelstellingenformulering. Zonder een goede strategie worden doelstellingen niet of minder goed gerealiseerd. De minister zal een redelijke mate van zekerheid moeten hebben dat de organisatie de doelstellingen ook daadwerkelijk kan realiseren. Een goede strategie kan die zekerheid verschaffen.

Een andere belangrijke functie een IBS is het onderkennen en mitigeren van risico’s die de realisatie van de doelstellingen bedreigen. Als leidraad hiervoor kan de risicogeoriënteerde variant van het COSO-model dienen. Dit model, het Enterprise Risk Management – Integrated Framework (ERM), kent de volgende stappen:15

Interne omgeving
De interne omgeving omvat de ‘toon’ van een organisatie en stelt de basis voor hoe risico’s worden beschouwd en geadresseerd door de mensen van een ministerie of zelfstandige organisatie. Inclusief een risicomanagementbeleid en een vastgestelde risico-acceptatiegraad. Voorts is van belang een inschatting te maken van het integriteitsbesef binnen de organisatie, de van toepassing zijnde ethische normen en waarden en van de omgeving waarin de organisatie en haar mensen opereren.

Formuleren van doelstellingen
Doelstellingen moeten zijn vastgesteld voordat de ambtelijke leiding potentiële gebeurtenissen kan (h)erkennen die invloed hebben op het behalen van deze doelen. Het risicomanagement bewerkstelligt dat het ambtelijke management over een proces beschikt dat de politieke doelstellingen vastlegt en dat de processen voor de realisatie van deze gekozen doelstellingen onderling afstemt. Dit alles moet worden ondersteund door de missie van de organisatie en consistent zijn met het risicoacceptatiegraad.

Identificeren van gebeurtenissen
Interne en externe gebeurtenissen die invloed hebben op het behalen van de doelstellingen moeten worden geïdentificeerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen risico’s en kansen. Kansen worden teruggekoppeld naar de strategie ofwel de wijze waarop de doelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

Risicobeoordeling
Risico’s worden geanalyseerd, daarbij in overweging nemend de waarschijnlijkheid en de gevolgen van de risico’s. Dit vormt de basis voor het vaststellen hoe de risico’s kunnen worden gemitigeerd. De inherente en restrisico’s worden ingeschat.

Reactie op risico
Het ambtelijk management selecteert de mogelijke reacties op risico’s ( vermijden, accepteren, verminderen of delen van risico) en ontwikkelt een set acties om de risico’s af te stemmen op de risicotolerantie en risicoacceptatiegraad.

Beheersingsactiviteiten
Vervolgens worden richtlijnen en procedures geformuleerd en geïmplementeerd om te waarborgen dat de reacties op risico effectief worden uitgevoerd.

Informatie en Communicatie
Relevante informatie over het voordoen en mitigeren van risico’s wordt geïdentificeerd, verzameld en gecommuniceerd in een zodanige vorm en een zodanig tijdsbestek dat het management zijn verantwoordelijkheden kan waarmaken. Effectieve communicatie vindt ook in ruimere zin, horizontaal, verticaal en bilateraal, plaats binnen een onderneming.

Bewaking
De totaliteit van het risicomanagement wordt bewaakt en wijzigingen worden waar nodig aangebracht. Bewaking wordt mogelijk gemaakt door voortdurende managementactiviteiten, afzonderlijke evaluaties of beide.

Een niet onbelangrijk aspect dat in het kader van het IBS moet worden geregeld is de vaststelling van de besturingsstijl die de minister wil hanteren in het aansturen van het departement of van de zelfstandige organisatie. Rekent de minister alleen af op de mate van realisatie van doelstellingen (en uitputting van de begroting), of zijn ook andere aspecten, zoals bijvoorbeeld personeelsbeleid en kwaliteitsbeleid, onderdeel van de besturing. Bij een zelfstandige organisatie zal de minister nagenoeg alleen kunnen afrekenen op behaalde resultaten. Verder reiken zijn bevoegdheden (en daarmee verantwoordelijkheden) niet. Binnen het departement ligt dat anders. Daar kan de minister kiezen of directeurengeneraal alleen worden afgerekend op behaalde resultaten of ook op andere (strategische) componenten. De keuze hangt af van de voorkeuren of managementstijl van de minister, maar heeft wel vergaande consequenties voor de inrichting en omvang van de informatievoorziening aan de minister. In het eerste geval is deze beperkt tot alleen informatie over de mate van realisatie van doelstellingen; in het tweede geval omvat de informatievoorziening ook allerlei strategische en bedrijfsvoeringscomponenten.

Verantwoording en rapportage
De wijze waarop de verantwoordings en rapportagestructuur wordt ingericht verschilt in geval er sprake is van volledige of beperkte verantwoordelijkheid van de minister.

Een effectieve manier in geval van volledige verantwoordelijkheid is het toepassen van een systeem van in-controlverklaringen.16 Dit houdt in dat alle onder de minister resulterende directeuren-generaal jaarlijks een verklaring afgeven aan de minister waarin zij verklaren dat binnen hun directoraat:

  • zij op de hoogte zijn van de mate waarin de strategische en operationele doelstellingen worden bereikt;
  • de financiële rapportages betrouwbaar zijn;
  • de organisatie zich houdt aan de van toepassing zijnde wetten en regels.


De grondslag voor dergelijke verklaringen wordt gevormd door het aanwezige IBS.

In de situatie van beperkte verantwoordelijkheid kan de minister een dergelijke in-controlverklaring vragen van de zelfstandige organisatie. In die situatie geeft het bestuur van de zelfstandige organisatie of de desbetreffende raad van toezicht een dergelijke verklaring aan de minister.

Afsluiting

In het voorgaande is het verschil in verantwoordelijkheid van de minister voor bedrijfsvoeringsvraagstukken bij een departement en een zelfstandige organisatie (ZBO of RWT) aan de orde geweest. Geconcludeerd is dat bij zelfstandige organisaties de minister niet voor individuele zaken ter verantwoording kan worden geroepen door de Kamer. Wel blijft hij voor die organisatie verantwoordelijk voor het adequaat (laten) regelen door die organisaties van hun intern beheerssysteem.

Aangegeven is dat voor een departement de minister de volledige verantwoordelijkheid draagt. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen zal de minister in die situatie ook gebruik moeten maken van een adequaat systeem van interne beheersing. In de praktijk zal er dus voor dit aspect niet veel verschil zijn.

Drs. Ed H. Jansen MCM RA is senior organisatieadviseur bij Ordina Public Management Consulting en parttime hoofddocent Bestuurlijke Informatieverzorging bij de Postdoctorale opleiding tot controller in de publieke en non-profitsector van de Vrije Universiteit Amsterdam. Tevens is hij verbonden aan de postdoctorale opleidingen Register-Controller en Accountancy van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Noten
1 In dit artikel zullen ZBO’s en RWT’s worden aangeduid als zelfstandige organisaties.
2 Onder Kamer is in dit artikel steeds zowel de Eerste als de Tweede Kamer bedoeld.
3 Recentelijk voorbeeld is de brand in de opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers op Schiphol.
4 Ontleend aan Bovend’Eert, P.P.T, Kummeling, H.R.B.M, Het Nederlandse parlement, Kluwer, 2004, p. 229.
5 Bovend’Eert, P.P.T, Kummeling, H.R.B.M, Het Nederlandse parlement, Kluwer, 2004, p. 230.
6 Uit: ‘Steekhoudend ministerschap: betekenis en toepassing van de Ministeriële verantwoordelijkheid’, rapport van de externe commissie Ministeriële Verantwoordelijkheid (commissie-Scheltema), Tweede kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21427, nrs. 40 en 41, p. 16.
7 Uit: ‘Symposium over Ministeriële verantwoordelijkheid, nieuw leven voor een schijnbaar uitgekauwd onderwerp’, diverse sprekers ter gelegenheid van het afscheid van mr. Dr. A.J.E. Havermans als lid van het college van de Algemene Rekenkamer, 28 februari 2002, p. 13.
8 Uit: Havermans, A.J.E., Zonder verantwoordelijkheid geen democratie, Den Haag: Efficiënta, februari 2002, p. 21.
9 Uit: ‘Steekhoudend ministerschap: betekenis en toepassing van de Ministeriële verantwoordelijkheid’, rapport van de externe commissie Ministeriële Verantwoordelijkheid (commissie-Scheltema), Tweede kamer, vergaderjaar 1992-1993, 21427, nrs. 40 en 41, p. 4.
10 Agentschappen zijn intern verzelfstandigde onderdelen van een departement. Een agentschap valt wel volledig onder de verantwoordelijkheid van een minister.
11 Uit: ‘Comptabiliteitswet 2001’, 3 april 2002, kamerstukken 27849 en de toelichting op deze wetgeving.
12 In het bestek van dit artikel is het niet mogelijk om in extenso op deze vraag in te gaan. Volstaan wordt met enkele relevante aandachtspunten.
13 In de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn bevoegdheden van de minister dienaangaande opgenomen. Deze worden niet verder in dit artikel behandeld.
14 SMART staat voor het zodanig formuleren van doelstellingen dat deze specifiek zijn geformuleerd, meetbaar zijn, geaccepteerd worden, realistisch zijn en voorzien zijn van een tijdsaspect waarbinnen de doelstellingen gerealiseerd moeten zijn. Een voorbeeld: het, binnen twee jaar, verminderen van het aantal mannelijke rokers in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar met 10% ten opzichte van het aantal in 2004.
15 The Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO), Enterprise Risk Management – Integrated Framework, 2004.
16 In-controlverklaringen worden binnen de private sector al langer toegepast. Voor bedrijven die vallen onder de Amerikaanse regimes is de Sarbanes Oxley- wet (SOX) van toepassing. In Nederland worden dergelijke verklaringen door ondernemingen afgegeven op basis van voorstellen van de commissie Frijns, die de code Tabaksblat voor ‘goed bestuur’ op bruikbaarheid toetst, en een voorbeeldverklaring heeft gegeven waarbij expliciet verklaard moet worden dat de interne beheersings- en controlesystemen op het punt van de financiële verslaggevingsrisico’s naar behoren hebben gewerkt.

Sluiten