Naleving van governance bepalingen bij Nederlandse rijksgesubsidieerde hbo-instellingen (4)
23 januari 2013 om 13:52 0 reacties
Voldoet de huidige governance-praktijk van de Nederlandse rijksgesubsidieerde hbo-instellingen aan de eisen, voorschriften en best practice bepalingen van ‘good’ governance? Onderzoek van de jaarverslagen 2002 tot en met 2005 tracht op deze vraag een antwoord te geven. Dit vierde deel van deze artikelenreeks vormt het sluitstuk van het onderzoek naar de stand van de ‘good educational’ governance bij hbo-instellingen.
Voldoet de huidige governance-praktijk van de Nederlandse rijksgesubsidieerde hbo-instellingen aan de eisen, voorschriften en best practice bepalingen van ‘good’ governance? Onderzoek van de jaarverslagen 2002 tot en met 2005 tracht op deze vraag een antwoord te geven. Dit vierde deel van deze artikelenreeks vormt het sluitstuk van het onderzoek naar de stand van de ‘good educational’ governance bij hbo-instellingen.
In het eerste deel van deze artikelenreeks zijn de criteria, afbakening en methoden en opzet van het onderzoek weergegeven. Het tweede en derde deel bevatten de resultaten van het onderzoek, die zijn weergegeven op sector- en deelonderwerpniveau. Dit vierde en laatste deel vormt het sluitstuk van ons onderzoek naar de stand van de ‘good educational’ governance’ bij hbo-instellingen. Eerst zullen antwoorden worden geformuleerd op de in de eerste aflevering weergegeven deelvragen. Vervolgens zal de centrale probleemstelling worden beantwoord. Tot slot worden er in relatie tot de vijf deelonderwerpen ‘best practices’ opgesteld, op basis waarvan enkele aanbevelingen kunnen worden gedaan ten aanzien van good educational governance. In bijlage I is een overzicht opgenomen van de onderzochte jaarverslagen van de instellingen. Bijlage II bevat de volledige vragenlijst, uitgesplitst naar deelonderwerp, aan de hand waarvan dit onderzoek uitgevoerd is.1
Deelvraag 1 - Stand van de governance bij de instellingen
De stand van de governance bij de instellingen is bepaald aan de hand van de scores die zij hebben behaald op de 75 onderzoeksvragen. Zoals reeds in het eerste deel behandeld is, zijn er vijf verschillende scores mogelijk: 1 (informatie ontbreekt), 2 (slechts vermelding van het onderwerp), 3 (voldoende informatief, voldoet niet aan governance), 4 (voldoende informatief, voldoet wel aan governance), 5 (gaat verder dan governance voorschrijft).2
Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat de gemiddelde score van de instellingen in 2002 uitkomt op 1,52, terwijl dit in 2005 licht verbeterd is tot een score van 1,92. Over de gehele onderzoeksperiode is de gemiddelde score van alle instellingen 1,70. Dit betekent dat hoewel er een absolute verbetering van 0,4 (een procentuele stijging van 7,65%) valt waar te nemen, de uiteindelijke score ruim onvoldoende is.3 Als de resultaten worden uitgesplitst naar deelonderwerp, dan valt op dat deelonderwerp V (Samenwerkingsbanden) met een score van 11,22%, deelonderwerp IV (Prestaties van de onderwijsinstelling) met een score van 9,53% en deelonderwerp I (Algemeen) met een score van 9,07% een sterkere verbetering laten zien.4 Een mogelijke oorzaak hiervoor kan worden gevonden in de bevindingen van de commissie- Schutte, als gevolg waarvan de verslaglegging ten aanzien van deze onderwerpen is verbeterd. Deelonderwerp II (College van Bestuur) en deelonderwerp III (Raad van Toezicht) maken met scores van 7,33% respectievelijk 6,47% een minder grote inhaalslag.5 Dit is opmerkelijk, omdat het afleggen van verantwoording door bevoegde organen over het beleid van de instelling een belangrijke component van good educational governance is. Gemiddeld wordt er door de instellingen weinig en/of onvoldoende informatie verstrekt, waardoor er slecht wordt gescoord. Dit betekent echter niet dat er op geen van de individuele onderzoeksvragen een goede score is behaald. De grote hoeveelheid gedetailleerde vragen en het aantal onderzochte instellingen dragen bij aan een lage gemiddelde score. Desalniettemin kan worden gezegd dat de educational governance van de instellingen nog veel verbetering behoeft.
Deelvragen 2 & 3 – De stand van de governance in de verschillende sectoren
De onderzoeksresultaten op sectorniveau laten zien dat de stijgende tendens zich niet in elke sector in dezelfde mate voordoet. Het zijn met name de multisectorale instellingen die hun educational governance in de onderzoeksperiode sterk hebben verbeterd. Als gevolg van deze verbetering behaalt de sector multisectoraal in 2005 een gemiddelde score van 2,04. Dit is net iets lager dan de 2,14 van de sector hotel. Bij deze score moet wel worden opgemerkt dat de sector hotel uit slechts twee instellingen bestaat. De scores van beide sectoren liggen boven de gemiddelde score van de instellingen over 2005. De sector kunsten scoort in 2005 met 1,87 nagenoeg gemiddeld. De sectoren lerarenopleiding (1,68) en agrarisch (1,59) scoren beduidend lager dan het gemiddelde. Wel laten alle sectoren over de gehele onderzoeksperiode een verbetering van de educational governance zien.
De absolute stijging over de periode 2002-2005 bedraagt 0,26 (5,32%) voor de sector agrarisch, 0,34 (7,22%) voor de sector lerarenopleiding, 0,36 (7,21%) voor de sector kunsten, 0,44 (8,11%) voor de multisectorale instellingen en 0,63 (12,63%) voor de sector hotel. De variatie in de scores van de instellingen laat zien dat niet elke sector eenzelfde verbetering vertoont. Op deelonderwerpniveau is een gelijke trend waarneembaar. Met name op de deelonderwerpen III en V bestaan grote verschillen in de scores van de diverse sectoren. Vooral de scores van de sectoren kunst en agrarisch op deelonderwerp III zijn opmerkelijk, met -0,03% respectievelijk 2,11%. Beide sectoren hebben nauwelijks tot geen verbetering doorgemaakt in de onderzochte periode, terwijl de andere sectoren een absolute stijging tonen die varieert van 5,92% tot 9,03%. Op deelonderwerp V wordt door de sectoren lerarenopleiding en agrarisch afwijkend gescoord. Met een absolute verbetering van 3,61% en 5,20% wijken zij flink af naar beneden ten opzichte van de scores van de andere sectoren, die uiteenlopen van 11,26% tot 23,33%.6 Uit deze scores valt derhalve af te leiden dat er een verband bestaat tussen de stand van de governance en de sector waarbinnen de onderzochte instellingen opereren.
Het onderzoek laat geen duidelijk verband zien tussen de omvang van de instelling en de stand van de governance. Zo scoort de sector hotel gemiddeld het hoogste (1,79), terwijl de omvang van de betreffende instellingen relatief gering is. De multisectorale instellingen kennen wel een relatief grote omvang en behalen nagenoeg eenzelfde gemiddelde score (1,77). Hiermee scoren de multisectorale instellingen overigens beduidend hoger dan de overige sectoren.7
Best practices en aanbevelingen
Op geen enkel deelonderwerp wordt door een onderzochte instelling een voldoende gescoord. Om goed voor ogen te krijgen aan welke eisen de instellingen ten aanzien van de deelonderwerpen moeten voldoen, worden hieronder vijf ‘best practices’ opgesteld. Na elke best practice volgt een aanbeveling ten aanzien van de verslaggeving hierover. Deze aanbevelingen zijn opgesteld op basis van de bevindingen van het onderzoek.
Deelonderwerp I (Algemeen)
’De instelling geeft een helder en volledig inzicht in de navolgende zaken: de juridische structuur, de taken en bevoegdheden zoals opgenomen in de statuten en de doelstellingen en strategie van de instelling. Er wordt melding gemaakt van onder andere het beleid ten aanzien van financiën, kwaliteitszorg, personeel, governance en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast worden de publieke en niet-publieke activiteiten beschreven. Het beleid van de instelling wordt vastgesteld in samenspraak met de diverse belanghebbenden van de instelling.”
Aanbeveling:
In het jaarverslag dienen alle relevante onderwerpen in aparte (deel)paragrafen behandeld te worden, waarbij expliciet melding wordt gemaakt van de resultaten van het overleg met de belanghebbenden.
Deelonderwerp II (College van Bestuur)
“Het CvB is belast met het besturen van de instelling en is derhalve verantwoordelijk voor de realisatie van de doelstellingen, de strategie en de financiering. Het CvB opereert in het belang van de instelling, weegt hierbij de belangen van de bij de instelling betrokken partijen af en leeft hierbij alle relevante wet- en regelgeving na. Het CvB legt verantwoording af aan de RvT die zij tijdig van alle benodigde informatie voorziet.8
Aanbeveling:
Het CvB stelt een eigen verslag op over de ontwikkelingen gedurende het jaar en de wijze waarop zij haar taken vormgegeven heeft. Hierbij dient met name aandacht te zijn voor de verhouding met de RvT en de verdeling van taken en bevoegdheden. Verder bevat dit verslag een overzicht van de samenstelling van het CvB en een uitvoerige vermelding van nevenfuncties. Daarnaast verklaart het CvB dat alle relevante wet- en regelgeving is nageleefd en dat zij niet betrokken is geweest bij onregelmatigheden in de bedrijfsvoering. Bovendien geeft het jaarverslag inzicht in de bezoldiging van de leden van het CvB, uitgesplitst in een vast en een variabel deel.
Deelonderwerp III (Raad van Toezicht)
“De RvT adviseert en controleert het CvB en houdt tevens toezicht op de algemene gang van zaken van de instelling en de verbonden partijen. Daarbij opereert de RvT in het belang van de instelling en weegt de in aanmerking komende belangen van de bij de instelling betrokken partijen af. De RvT stelt, op voordracht van de remuneratiecommissie, de bezoldiging van de leden van het CvB vast. De RvT dient zodanig samengesteld te zijn dat de leden ten opzichte van elkaar, het CvB en overige belanghebbenden onafhankelijk en kritisch kunnen optreden. Tevens beschikt elk lid van de RvT over een specifi eke deskundigheid die noodzakelijk is voor de vervulling van de zijn taak binnen de RvT.”9
Aanbeveling:
De RvT stelt een verslag op over haar activiteiten gedurende het jaar en de wijze waarop zij haar toezicht uitgeoefend heeft. Hierbij wordt nadrukkelijk melding gemaakt van de frequentie van vergaderen met het CvB en de resultaten daarvan. De taken en bevoegdheden van de RvT dienen duidelijk te worden omschreven in het verslag van de RvT. Het verslag bevat eveneens een weergave van personalia en profiel alsmede een overzicht van de nevenfuncties van de leden van de RvT. Daarnaast wordt melding gemaakt van de verschillende subcommissies die onder verantwoordelijkheid van de RvT opereren. Bij de vermelding van de bezoldiging wordt een onderscheid gemaakt tussen een vast en een variabel deel.
Deelonderwerp IV (Prestaties van de onderwijsinstelling)
“De instelling legt uitvoerig verantwoording af over de resultaten van het gevoerde beleid. Hierbij biedt zij onder meer een helder overzicht van het aantal studenten, de instroom- en uitstroomcijfers, de gemiddelde studieduur en het aantal studenten dat de opleiding voortijdig beëindigt. Met betrekking tot de verschillende opleidingen wordt melding gemaakt van de resultaten van het accreditatieonderzoek.”
Aanbeveling:
Jaarlijks dient de instelling instroomen uitstroomcijfers per opleiding te vermelden. De vermelding van deze gegevens dient consistent en helder te zijn. Dit geldt eveneens voor gegevens ten aanzien van uitvallers. Hierbij dient extra aandacht te worden geschonken aan de reden van uitval van de betreffende groep studenten. De resultaten van het accreditatieonderzoek dienen per opleiding te worden weergegeven.
Deelonderwerp V (Samenwerkingsverbanden)
“De instelling maakt melding van de private activiteiten, de verbonden partijen, de uitbesteding van bekostigd onderwijs, maatwerktrajecten en uitwisselovereenkomsten. Ten aanzien van deze punten wordt melding gemaakt van het aantal studenten dat hierbij betrokken is evenals de gelden die hiermee gemoeid zijn.”
Aanbeveling:
Alle onderwerpen dienen in het jaarverslag in aparte (deel)paragrafen te worden behandeld, met per onderwerp een toelichting ten aanzien van de studentenaantallen en de financiën.
Algemene conclusie
In deze artikelenreeks is verslag gedaan van een onderzoek naar de stand van de governance bij Nederlandse rijksgesubsidieerde hbo-instellingen. De centrale probleemstelling die ten grondslag ligt aan dit onderzoek luidt als volgt:
“Voldoet de huidige governance van de Nederlandse instellingen in het rijksgesubsidieerde hbo-onderwijs aan de bestaande eisen, voorschriften en best practice bepalingen van ‘good’ governance?”
In de onderzoeksperiode hebben de instellingen ten aanzien van de verslaggeving over de ‘educational governance’ een verbetering laten zien. Ondanks deze verbetering kan op basis van de onderzoeksresultaten worden gesteld dat de huidige governance van de instellingen nog niet voldoet. De stijgende tendens moet worden doorgezet. Het opvolgen van bovengenoemde aanbevelingen is daarvoor van groot belang. Een consequente behandeling van de punten zoals onderscheiden in de verschillende deelonderwerpen, waarbij een vaste indeling wordt gehanteerd, zal resulteren in een betere governance. Het vergroot het inzicht in het beleid van de instelling en de resultaten daarvan.
Er is een grote stap gezet op het gebied van regulering van governance door de invoering van de Branchecode Governance hbo. Deze code is in 2006 gepubliceerd en valt daardoor buiten de onderzoeksperiode. Desalniettemin biedt de code, met name ten aanzien van deelonderwerpen II en III, interessante aanknopingspunten. De overige deelonderwerpen worden in de branchecode niet of slechts summier behandeld. Het is daarom wenselijk dat instellingen ten aanzien van alle deelonderwerpen toelichten in hoeverre zij de best practices navolgen.
Voor good educational governance is een duidelijke scheiding tussen bestuur en toezicht noodzakelijk. De primaire toezichthouder op de naleving van de governance door de instelling is de RvT. Door middel van het jaarverslag en (eventueel) de website van de instelling vindt de verantwoording naar de diverse belanghebbenden plaats.10 Verder kan ook het ministerie van OCW en de instellingsaccountant een rol vervullen bij het toetsen van de naleving van de governance bepalingen.11
Drs. M. Keersemeeckers is verbonden aan de Accountantsdienst van het ABP
Prof. dr. J.G. Kuijl RA is hoogleraar Bedrijfseconomie aan de Universiteit Leiden
De auteurs schreven de artikelenreeks op persoonlijke titel.
De auteurs zijn de (oud)student-assistenten T. Schoenmakers LL.M en drs. M.P. Zuijderwijk LL.M, zeer erkentelijk voor hun uitstekende bijdrage aan de dataverzameling en -analyse, alsmede aan de verdere totstandkoming van deze artikelenreeks. Beide studenten hebben zich in hun studie gericht op governance in het algemeen en corporate governance in het bijzonder.
I Algemeen |
I.1 Organisatiestructuur |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 1. de juridische structuur; 2. van de in de statuten opgenomen verdeling van taken en bevoegdheden. |
I.2 Interne organisatie |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 3. de financiële gang van zaken; 4. het kwaliteitsbeleid; 5. het personeelsbeleid; 6. het arbo-beleid; 7. het milieubeleid; 8. het beleid ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen; 9. de hoofdlijnen van de governance structuur; 10. substantiële veranderingen in de governance structuur; 11. indien sprake is van een one-tier bestuursstructuur, dat onafhankelijk toezicht binnen het bestuur gewaarborgd is; 12. het bestaan van een klokkenluidersbeleid ten behoeve van de werknemers. |
I.3 Doelstellingen, strategie en missie |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 13. de doelstellingen/missie en strategie en mogelijke randvoorwaarden van de onderwijsinstelling (wettelijke taak, private activiteiten); 14. de publieke activiteiten van de onderwijsinstelling; 15. de wettelijke voorschriften waarop de publieke activiteiten gebaseerd zijn; 16. de niet-publieke activiteiten van de onderwijsinstelling. |
I.4 Dialoog met belanghebbenden |
17. Blijkt uit het jaarverslag van de onderwijsinstelling dat er periodiek/gestructureerd overleg plaatsvindt met de belanghebbenden van deze instelling; 18. wordt er melding gemaakt van de frequentie van vergaderen met de betreffende gebruikersraad en de uitkomsten ervan. |
II College van Bestuur |
II.1 Verantwoordelijkheden, taken en werkzaamheden |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 19. de taken, werkzaamheden en verantwoordelijkheden van het CvB; 20. gestructureerd overleg tussen het CvB en de RvT en haar subcommissies; 21. het afleggen van verantwoording door het CvB over het feit dat het risicobeheersings- en controlesysteem adequaat en effectief is (bestuursverklaring); 22. het afleggen van verantwoording over het feit dat alle relevante wet- en regelgeving is nageleefd; 23. op welke wijze de organisatie voorziet in een scheiding van de private en publieke stromen? |
II.2 Samenstelling College van Bestuur |
Zijn de volgende gegevens opgenomen in het jaarverslag: 24. samenstelling van het CvB; 25. de onderwerpen van de vergaderingen van de gezamenlijke CvB; 26. de frequentie van vergaderingen; 27. voorgenomen herbenoemingen van het CvB; Een opgave per CvB-lid van: 28. personalia en profiel; 29. het aantal nevenfuncties; 30. de huidige zittingsduur bij de onderwijsinstelling; 31. de aanwezigheid bij vergaderingen; 32. voldoen de bovenstaande in het jaarverslag beschreven issues aan de voorschriften van ‘good’ governance zoals beschreven in de Nederlandse corporate governance code; 33. is de omvang en de zwaarte van de vermelde nevenfuncties in overeenstemming met bepalingen van ‘good’ governance zoals beschreven in de Nederlandse corporate governance code. |
II.3 Beloning College van Bestuur |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 34. de bezoldiging per bestuurder; 35. wordt voor de vermelding gebruik gemaakt van het schema zoals beschreven in de Nederlandse corporate governance code (vast/variabel deel). |
III Raad van Toezicht |
III.1 Verantwoordelijkheden, taken en werkzaamheden |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 36. de taken, werkzaamheden en verantwoordelijkheden van de RvT; 37. een duidelijke verdeling/scheiding van verantwoordelijkheden tussen RvT en CvB; 38. het bestaan van subcommissies binnen de RvT; 39. de werkzaamheden, bevindingen en frequentie van vergaderen van de betreffende commissies; Wordt in het verslag van de RvT: 40. expliciet verantwoording afgelegd aan het ministerie van OCW; 41. melding gemaakt van het behartigen van de belangen van de instelling of van de minister als taak van de RvT? |
III.2 Samenstelling Raad van Toezicht |
Zijn de volgende gegevens opgenomen in het jaarverslag: 42. samenstelling van de RvT; 43. de onderwerpen van de vergaderingen van de gezamenlijke RvT; 44. de frequentie van vergaderingen; 45. een rooster van aftreden. Een opgave per RvT-lid van: 46. personalia en profiel; 47. het aantal nevenfuncties; 48. de huidige zittingsduur bij de onderwijsinstelling; 49. de aanwezigheid bij vergaderingen. 50. Voldoen de bovenstaande in het jaarverslag beschreven issues aan de voorschriften van ‘good’ governance zoals beschreven in de Nederlandse corporate governance code. Blijkt uit het jaarverslag dat: 51. de leden van de RvT financiële deskundigheid en (hoger) onderwijs deskundigheid hebben; 52. tenminste één toezichthouder over financiële kennis beschikt; 53. tenminste één toezichthouder over kennis van onderwijs beschikt; 54. bij herbenoeming de voorschriften voor goed schoolbestuur nageleefd worden; 55. een voormalig lid van het CvB onderdeel uitmaakt van de RvT. |
III.3 Onafhankelijkheid |
56. Wordt in het verslag van de RvT melding gemaakt van het voldoen aan de onafhankelijkheids-voorschriften. |
III.4 Beloning Raad van Toezicht |
Wordt in de toelichting op de jaarrekening melding gemaakt van: 57. de bezoldiging per individueel lid van de RvT; 58. wordt voor de vermelding gebruik gemaakt van het schema zoals beschreven in de Nederlandse corporate governance code (vast/variabel deel). |
IV. Prestaties van de onderwijsinstelling |
IV.1 Input – output |
Wordt in het jaarverslag melding gemaakt van: 59. het afl eggen van verantwoording over de resultaten van het gevoerde beleid op het niveau van gerealiseerde prestaties; 60. aantal ingestroomde studenten; 61. aantal uitgestroomde studenten met diploma; 62. aantal uitvallers met adequate motivatie; 63. gemiddelde studieduur per opleiding; 64. effectiviteit op de arbeidsmarkt van de afgestudeerden van de instelling. |
IV.2 Relatie input – throughput – output |
Wordt in het jaarverslag: 65. een verband gelegd tussen de prestaties, de bedrijfsvoering en de daarmee gemoeide rijksbijdrage; 66. verantwoording afgelegd over de uitgevoerde activiteiten en de intensiteit hiervan; 67. ten aanzien van de bovenstaande punten een verband gelegd met de financiële middelen die hiermee gemoeid zijn en worden eventuele verschillen toegelicht. |
IV.3 Kwaliteit |
68. Wordt er in het jaarverslag melding gemaakt van de resultaten van accreditatieonderzoeken. |
V. Samenwerkingsverbanden |
Wordt in het jaarverslag expliciet melding gemaakt van: 69. de private activiteiten; 70. de meegeconsolideerde belangen en/of verbonden partijen; 71. de gelden die omgaan in de verbonden partijen en de toegevoegde waarde en activiteiten van de betreffende partij; 72. de uitbesteding van bekostigd onderwijs en wordt hier verantwoording over afgelegd; 73. de overeenkomsten met instellingen in het buitenland waarbij de instellingen elkaar geen kosten in rekening brengen (uitwisselovereenkomsten); 74. het bestaan van fondsen waaruit cursus- of lesgeld voor specifieke deelnemers wordt voldaan en de verantwoording dat deze fondsen niet worden gevoed middels rijksbijdragen; 75. de georganiseerde maatwerktrajecten, voor welke externe bedrijven of organisaties en hoeveel studenten daarbij zijn betrokken. |
Bijlage 1. Vragenlijst
Multisectoraal | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Avans Hogeschool | x | x | x | |
Christelijke Hogeschool Ede | x | x | x | x |
Christeljike Hogeschool Nederland | x | x | x | x |
Fontys Hogescholen | x | x | x | x |
Gereformeerde Hogeschool Zwolle | x | x | x | x |
Haagse Hogeschool | x | x | x | x |
Hanzehogeschool Groningen | x | x | x | x |
Hogeschool Drenthe | x | x | x | x |
Hogeschool INHOLLAND | x | x | x | x |
Hogeschool Leiden | x | x | x | x |
Hogeschool Rotterdam | x | x | x | x |
Hogeschool van Amsterdam | x | x | x | x |
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) | x | x | x | x |
Hogeschool van Utrecht | x | x | x | x |
Hogeschool Windesheim | x | x | x | x |
Hogeschool Zeeland | x | x | x | x |
Hogeschool Zuyd | x | x | x | x |
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden | x | x | x | x |
Saxion Hogeschool | x | x | x | x |
Lerarenopleiding | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Christelijke Hogeschool de Driestar | x | x | x | x |
Hogeschool Edith Stein | x | x | x | x |
Hogeschool IPABO | x | x | x | x |
Marnix Academie | x | x | x | x |
Kunsten | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten | x | x | x | x |
ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten | x | x | x | x |
Codarts Hogeschool voor de Kunsten | x | x | x | x |
Gerrit Rietveld Academie | x | x | x | x |
Hogeschool voor de Kunsten Utrecht | x | x | x | x |
Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten | x | x | x | x |
Hotel | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Hotelschool Den Haag | x | x | x | x |
NHTV Internationale Hogeschool Breda | x | x | x | x |
Agrarisch | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten | x | x | x | x |
HAS Den Bosch | x | x | x | x |
Hogeschool van Hall-Larenstein | x | x | x | x |
Stoas Hogeschool | x | x | x | x |
Niet opgenomen in het onderzoek zijn wegens het ontbreken van gegevens |
Bijlage 2. Overzicht van onderzochte instellingen
Noten
1 Gezien de omvang van deze artikelenreeks is er voor gekozen om in bijlage I niet de onderzoeksresultaten per instelling op te nemen.
2 Zie de scoretabel op pagina 6 in TPC (juni 2007), jaargang 5, nummer 3.
3 Zie Tabel 1 Gemiddelde score instellingen op pagina 33 in TPC (augustus 2007), jaargang 5, nummer 4.
4 Zie Tabel 5 Gemiddelde alle instellingen op pagina 35 idem.
5 Idem.
6 Zie Bijlage I op pagina 34 in TPC (oktober 2007), jaargang 5, nummer 5.
7 Zie Tabel 3 Uitkomsten op sectorniveau op pagina 34 in TPC (augustus 2007), jaargang 5, nummer 4.
8 Zie voor best practices ten aanzien van dit deelonderwerp Branchecode Governance hbo (2006), pagina 2.
9 Zie voor best practices ten aanzien van dit deelonderwerp Branchecode Governance hbo (2006), pagina 6 e.v.
10 ‘De ontwikkeling van aspecten van good governance in de onderwijssectoren’, bijlage 1 bij ‘Voortgang good governance in het onderwijs’, brief van de Minister van OCW van 28 juni 2006, pagina 8.
11 Idem, pagina 6.