Borgen van integriteit
18 maart 2015 om 12:21 0 reacties
Een ‘nieuwe’ trend is dat benoemde bestuurders bij organisaties van hoger onderwijs een belofte of een eed afleggen bij aanvaarding van de functie. Maar voegt de verplichting van een eed of belofte iets toe? In dit artikel gaan de auteurs in op de effectiviteit van de maatregelen die genomen worden om ontoelaatbaar gedrag te voorkomen. Is het borgen van integriteit van bestuurders van instellingen van middelbaar en hoger onderwijs gediend met nieuwe beleidsinstrumenten zoals het afleggen van een eed of een belofte en het aanscherpen van regels en codes?
Een ‘nieuwe’ trend is dat benoemde bestuurders bij organisaties van hoger onderwijs een belofte of een eed afleggen bij aanvaarding van de functie. Maar voegt de verplichting van een eed of belofte iets toe? In dit artikel gaan de auteurs in op de effectiviteit van de maatregelen die genomen worden om ontoelaatbaar gedrag te voorkomen. Is het borgen van integriteit van bestuurders van instellingen van middelbaar en hoger onderwijs gediend met nieuwe beleidsinstrumenten zoals het afleggen van een eed of een belofte en het aanscherpen van regels en codes?
In augustus 2013 hebben de bestuurders van het Deltion College in Zwolle, ten overstaan van studenten en medewerkers, beloofd dat zij zich goed zullen gedragen en dat het belang van de studenten altijd voorop zal staan. Op zich is het afleggen van een eed of belofte niet nieuw, want al honderden jaren leggen specifieke beroepsgroepen een belofte of eed af. Militairen beloven of zweren de koning te dienen. Artsen kennen de eed van Hippocrates. Verpleegkundigen en verzorgenden leggen een eed af, waarbij ze beloven of zweren hun beroep op een verantwoorde en betrouwbare wijze uit te zullen oefenen. Nieuw is dat na de recente financiële schandalen en wandaden van bestuurders van banken, woningbouwcorporaties, en hbo-instellingen ook binnen deze beroepsgroepen het afleggen van een belofte of eed is geïntroduceerd. Nieuw is ook dat binnen departementen met grote voortvarendheid voorstellen zijn ontwikkeld om ontoelaatbaar gedrag in te dammen of zelfs te voorkomen. Minister en staatssecretaris van VWS stellen strengere eisen aan zorgbestuurders en raden van toezicht, aldus een persbericht van 19 september 2013 (rijksoverheid. nl). Zorgbestuurders worden bij hun aantreden verplicht een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. De minister van Economische Zaken heeft op 11 september 2013 een rapport aangeboden aan de Tweede Kamer. Het betreft een verslag van de Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in de semi-publieke sector. Het verslag van de zogenoemde commissie Halsema bevat aanbevelingen om ontoelaatbaar gedrag te voorkomen.
De afgelopen twee jaar is in een relatief groot aantal artikelen in dagbladen en tijdschriften ingegaan op niet-ethisch gedrag van bestuurders, het ‘verwerpelijke’ gedrag van sjoemelende hoogleraren, knoeiende burgemeesters, zakkenvullende bestuurders van woningbouwcorporaties en rommelende bestuurders van onderwijsinstellingen. Het debat over de ethiek bij de beroepsuitoefening is zeer relevant en actueel. In dit artikel wordt niet zozeer ingegaan op de ethiek zelf, maar op de effectiviteit van de maatregelen die genomen worden om ontoelaatbaar gedrag te voorkomen.
Deze belangstelling voor de bestuurskundige aspecten van de integriteitsproblematiek is gebaseerd op de volgende twee overwegingen. James Kennedy (2013) veronderstelt dat ‘de meeste mensen die in de publieke sector werken eerlijk zijn en proberen het goed te doen’. De vraag is dan: moeten de vele goeden lijden onder de kwaden door de introductie van nieuwe regels en richtlijnen? In de tweede plaats bestaat al jarenlang het beleidsvoornemen op centraal niveau van de opeenvolgende regeringen om regeldruk te verminderen. Er is voor dit doel een Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) ingesteld. Regeldruk bestaat uit administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. De vele nieuwe regels en richtlijnen lijken die druk alleen maar te verhogen.
Het is ondoenlijk om over de volle breedte de effecten van nieuwe regels en richtlijnen, bijvoorbeeld in de vorm van integriteitscodes in beeld te brengen. Beperking is dus noodzakelijk. In dit artikel wordt gefocust op een deelsector: de instellingen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs. De centrale vraag in dit artikel luidt: Is het borgen van integriteit van bestuurders van instellingen van middelbaar en hoger onderwijs gediend met nieuwe beleidsinstrumenten zoals het afleggen van een eed of een belofte en het aanscherpen van regels en codes?
Eerst wordt kort stilgestaan bij de begrippen integriteit en ontoelaatbaar gedrag en verklaringen voor ontoelaatbaar gedrag. Daarna worden enkele eenvoudige beleidsveronderstellingen besproken. Omdat vaak wordt gespiegeld aan regelstructuren en gedragscodes bij private organisaties, wordt vervolgens ingegaan op de regels voor goed en behoorlijk bestuur (corporate governance) in de private sector. Dan wordt een beeld gegeven van beleidsvoornemens om regeldruk te verminderen en worden enkele empirische bevindingen gegeven. Tot slot worden enkele conclusies getrokken.
Integriteit en ontoelaatbaar gedrag
Van Dale omschrijft integriteit als 1. Ongeschonden toestand; 2. Onschendbaarheid van de soevereiniteit van een staat met betrekking tot zijn gebied; 3. Rechtschapenheid, onomkoopbaarheid, probiteit. Integriteit wordt in dit artikel opgevat als het eerlijk en betrouwbaar zijn en zich voegen naar regels van het maatschappelijk verkeer en de daarbij behorende waarden en normen. Een normatieve, maar wel voor de hand liggende opvatting is dat alle organisaties, publiek of privaat, integer moeten handelen. Voor private organisaties gelden de wettelijke normen en zijn de normen van kracht die uit eigener beweging en/of sectoraal zijn afgesproken. Voor overheidsorganisaties gelden naast de wettelijke normen, de Basisnormen Integriteit. In deze basisnormen staat onder meer dat de organisatie (vgl. rijksoverheid.nl):
- regels over integriteit opstelt;
- regelmatig onderzoekt welke functies veel met vertrouwelijke informatie te maken hebben en waar risico’s voor fraude zijn;
- een eigen gedragscode moet hebben;
- regels heeft voor het omgaan met vertrouwelijke informatie, bijvoorbeeld voor beveiliging van computerapparatuur;
- diploma’s of getuigschriften van nieuw personeel controleert;
- een verklaring van goed gedrag vraagt aan nieuw personeel.
De basisnormen schrijven ook voor dat ambtenaren:
- een eed of belofte moeten afleggen;
- hun nevenwerkzaamheden moeten melden;
- geschenken of diensten met een waarde van meer dan € 50 niet mogen accepteren.
Er is speciaal een Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) ingesteld. Het bureau is in 2008 ontstaan binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk Relaties (BZK) en is in 2009 onderdeel geworden van CAOP.1 Het BIOS heeft de regels omtrent goed ambtenaarschap en goed werkgeverschap geëxpliciteerd (vgl. site BIOS, 2013). Goed ambtenaarschap in het kader van integriteit houdt onder meer in dat de ambtenaar:
- zorgvuldig en verantwoordelijk omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn;
- in staat is om verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in verleidelijke situaties terechtkomt;
- de regels naar de letter én de geest interpreteert;
- een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is;
- bereid is om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover verantwoording af te leggen.
Goed werkgeverschap in het kader van integriteit houdt onder meer in dat de werkgever:
- beschikt over een schriftelijk vastgesteld en evenwichtig integriteitsbeleid;
- de ambtenaar beschermt tegen verleidingen door (onnodige) risico’s en verleidingen binnen diens functioneren weg te nemen;
- het integriteitsbewustzijn en het (moreel) verantwoord optreden van ambtenaren bevordert;
- het goede voorbeeld geeft en verantwoordelijk is voor het creëren van een veilige cultuur;
- goed gedrag positief beloont en optreedt tegen onoorbaar gedrag.
Ontoelaatbaar gedrag valt samen met fraude, zelfverrijking, valsheid in geschrifte en wordt eufemistisch omgeschreven als witteboordencriminaliteit. Er valt soms geen duidelijke grens te trekken tussen frauduleus gedrag en niet-integer gedrag. Pruijm (2011, p. 382) stelt: “Fraude is geen eenduidig begrip maar eerder een container begrip met vele verschijningsvormen. De definitie ervan wordt vaak bepaald door de invalshoek van waaruit men fraude benadert. Het gaat in de praktijk om manipulatie, misleiding, gesjoemel, zwendel en/of corruptie met het oog op persoonlijk gewin. Er zijn daarom veel verschillende definities van fraude. De definitie van fraude volgens het woordenboek is: Fraude is bedrog bestaand uit vervalsing van administratie of ontduiking van voorschriften.”
Frauduleus gedrag is dan bijvoorbeeld:
- het gebruik van gefingeerde empirische gegevens over patiënten of respondenten in een onderzoek;
- het aanpassen van een gemeentelijke declaratieverordening zonder deze door de gemeenteraad te laten accorderen;
- het opvoeren van gefingeerde studenten bij de bekostiging van scholen;
- het verstrekken van masterdiploma’s zonder deugdelijke tentaminering en examinering.
Het gebied van niet-integer gedrag is een veel omvangrijker gebied, omdat het ook gedrag omvat dat niet direct als formeel strafbaar is te betitelen. Daarbij moet worden gedacht aan het verhogen van eigen pensioenaanspraken, zonder dat daar een open en transparante procedure wordt gevolgd, het oneigenlijk gebruik maken van de eigen bevoegdheden, nevenactiviteiten uitvoeren die niet of niet goed verenigbaar zijn met de hoofdfunctie.
Verklaringen voor de recente ‘affaires’ zijn zeer divers en lopen sterk uiteen. Zoals geldt voor veel wetenschappelijke verklaringen overlappen de verklaringen elkaar gedeeltelijk. De verklaringen zijn gezocht op drie niveaus:
- Op maatschappijniveau of macroniveau. Kroeze (2013) heeft op basis van historisch onderzoek erop gewezen dat politieke en bestuurlijke corruptieschandalen van alle tijden zijn.
- Op organisatieniveau of mesoniveau. Goodijk (2013) stelt dat de ‘affaires’ optreden omdat het raad-van-toezichtmodel tekortschiet. Hij formuleert vijf punten ter verduidelijking of ter verbetering van het raad-van-toezichtmodel. Het betreft kort geformuleerd de volgende punten:
- er moet meer duidelijkheid komen over het ‘waarom’ of waartoe’ van toezicht;
- er zijn andere tools nodig om integraal toezicht te kunnen uitoefenen;
- de samenstelling van de raad van toezicht moet zich verbreden (diversiteit bevorderen);
- toezichthouders dienen actiever toe te zien op goed stakeholdersbeleid;
- er dient een oplossing gevonden te worden voor het verantwoordingsvacuüm.
- Op individueel of microniveau. Van Ginneken (2013) is van mening dat ‘gekte en ontkenning’ grote problemen van topbestuurders zijn. Veel topbestuurders blijven in functie terwijl zij allang niet meer in staat zijn hun werk naar behoren te vervullen. Vuisje (2013) wijst erop dat het argument ‘recht op privacy’ de afgelopen decennia gebruikt is door sjoemelende bestuurders om twijfelachtige zaakjes af te schermen.
Simpele beleidsveronderstellingen
Er schuilen drie relatief simpele beleidsveronderstellingen achter de recente beleidsinitiatieven om een halt toe te roepen aan de overtredingen.
Beleidsveronderstelling op het niveau van regelgeving. Hier is de veronderstelling dat door het aanscherpen van regels overtredingen voorkomen worden. Regels werken disciplinerend als er tenminste een monitoringsysteem voorhanden is en een vorm van sanctionering kan worden toegepast.
Beleidsveronderstelling op het niveau van eisen en voorwaarden voor de persoon of organisatie. Hier is de veronderstelling dat als aan potentiële bestuurders en toezichthouders strengere eisen en voorwaarden worden gesteld, er in de toekomst minder (bestuurlijke) overtredingen zullen voorkomen. Een voorbeeld is de eis stellen aan een bestuurder dat hij of zij adequate kennis en kunde bezit ten aanzien van de verantwoordelijkheden.
Beleidsveronderstelling op het niveau van zelfdisciplinering. Hier is de veronderstelling dat door een formele eed of belofte meer bestuurders zich integer zullen gedragen. Men voelt zich innerlijk gebonden.
Vergelijking met private organisaties
Bestuurders van omvangrijke semi-publieke organisaties (woningcorporaties, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en staatsbanken) hebben de neiging zich te verdedigen als waren zij vergelijkbaar met een CEO van een private onderneming. Vergeten wordt dan dat zij in mindere mate onderhevig zijn aan de tucht van de markt. Risico’s zijn beperkter omdat de staat in vrijwel alle gevallen als achtervanger zal optreden. Er zijn geen institutionele beleggers die als betrokken aandeelhouder scherp toezien op de bedrijfsresultaten. Ook voor private organisaties zijn regels geformuleerd om onbehoorlijk bestuur te voorkomen. Het is de moeite waard om te zien op welke wijze onbehoorlijk bestuur in private organisaties is geregeld.2 Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake wanneer bestuurders in strijd hebben gehandeld met de elementaire beginselen van behoorlijk ondernemerschap. Pruijm (2011, p. 68) stelt daarbij het volgende: “Het is hierbij trouwens niet van belang of zij dat hebben gedaan om er zelf beter van te worden of dat er alleen maar sprake is van achteloosheid of onbekwaamheid. In de term ‘onbehoorlijk’ dient vooral het element van verwijtbaarheid te worden gelezen.”
In de Tweede Kamer heeft de minister de volgende bestuurshandelingen aangehaald die kennelijk onbehoorlijk kunnen zijn (Pruijm, idem):
- opzettelijk of uit onachtzaamheid verwaarlozen van fundamentele bestuursplichten, zoals de plicht tot het bijhouden van een behoorlijke boekhouding en bedrijfsadministratie;
- beslissingen nemen met vergaande financiële consequenties zonder behoorlijke voorbereidingen;
- aan duidelijk incompetente bestuurders de vrijheid geven de rechtspersoon voor onbeperkte bedragen te binden;
- niet-verschaffen van inlichtingen aan commissarissen, zodat die hun toezichthoudende functie niet kunnen vervullen;
- verwaarlozen van de kredietbewaking;
- niet tijdig indekken tegen voorzienbare risico’s;
- zodanig verwaarlozen van het personeelsbeleid en de betrekkingen met de werknemers dat er arbeidsonrust ontstaat en stakingen uitbreken;
- het zich niet-vergewissen van de (financiële) betrouwbaarheid van de contractpartners;
- nalaten zich voldoende te vergewissen van de kredietwaardigheid van contractpartners aan wie de vennootschap leveranties op krediet verstrekt en het krediet te lang laten voortduren (Pruijm, 2011, p. 68).
Verminderen van regeldruk
De minister van economische zaken heeft in 2012 een commissie ingesteld met als opdracht een advies uit te brengen om ‘een einde’ te maken aan de bestuurlijke fraude gevallen. Het Advies van de Commissie Behoorlijk Bestuur (de commissie Halsema), uitgebracht onder de titel ‘Een lastig gesprek’ pleit voor verantwoordelijkheid in plaats van verantwoording. Tegelijkertijd komt de commissie met twintig nieuwe aanbevelingen: acht voor de politiek en twaalf voor sectoren en instellingen. Indien het advies integraal zou worden geïmplementeerd dan leidt dat onherroepelijk tot vergroting van de regeldruk. Als de commissie schrijft over sectoren en instellingen in de semipublieke sfeer, dan heeft men het over vele honderden verschillende zelfstandige bestuursorganen en circa 3000 agentschappen. Het mag van politici nauwelijks worden verwacht dat zij alle regels en codes toetsen. Politici komen nu al tijd te kort om grondig tijd te besteden aan de Tweede Kamer-stukken. Ook van de bestuurders van instellingen wordt steeds meer geëist zich te houden aan regels. Het aantal regels en voorschriften blijft groeien: regels voor Europese aanbesteding, regels voor milieuwetgeving, regels voor arbeidswetgeving, regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bovendien zijn voor regels ook vaak weer inspecties ingesteld. Hoe meer regels, hoe groter de kans op overtredingen. Het beleidsvoornemen om de regeldruk te verminderen door de instelling van het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) komt zelf zwaar onder druk te staan.
Zonder de regeldruk te verhogen kunnen wel relatief eenvoudige verbeteringen worden ingevoerd. Niet meer regels en meer toezicht. Wat verbeterd kan worden, aldus Pruijm (2011, p. 247 en 249), is de governancestructuur van maatschappelijke organisaties. Daarnaast is professionalisering van het toezicht gewenst. Professionalisering van toezicht heeft vooral betrekking op het slechte functioneren van de leden van de raden van toezicht. Wat vooral aandacht behoeft, zijn de eisen die aan de raden van toezicht worden gesteld.
Enkele empirische bevindingen
Om een antwoord te krijgen op de vraag die in dit artikel centraal staat, te weten of het borgen van integriteit gediend is met nieuwe beleidsinstrumenten als het afleggen van een eed of belofte, is een onderzoek uitgevoerd. Het betreft een onderzoek naar de effecten van het afleggen van een eed of belofte door bestuurders van mboen hbo-scholen. Uiteraard wordt met een dergelijk onderzoek geen beeld verkregen van het fenomeen zelfbinding in het algemeen, maar het geeft wel een indicatie. Juist ook omdat op mbo- en hbo-scholen zich de afgelopen jaren enkele incidenten hebben voorgedaan die reputatieschade hebben aangericht. Met name bestuurders van dergelijke scholen zouden bereidwilliger kunnen zijn om een signaal van zelfbinding naar de samenleving af te geven. Impliciet wordt daarmee de veronderstelling gemaakt dat als de bereidheid bij bestuurders van mbo- en hbo-scholen gering is, de bereidheid bij bestuurders in andere sectoren vermoedelijk ook klein zal zijn.
Er is een enquête uitgezet bij de bestuurders van mbo- en hboscholen3. Voor een deel zijn de bestuurders digitaal benaderd, voor een ander deel schriftelijk. In totaal zijn 158 enquêtes uitgezet. De overall respons bedraagt 41%, of wel 65 ingevulde en bruikbare vragenlijsten. Op de vraag of er binnen de organisatie een integriteitscode is vastgelegd, wordt duidelijk dat dit bij nagenoeg alle scholen het geval was (87%). Op de vraag of er bepaald is dat er een eed of belofte moet worden afgelegd, is het antwoord dat dit nagenoeg niet voorkomt (slechts bij twee scholen, 3%). Ook wordt er geen aanleiding gezien om het afleggen van een eed of belofte in (de nabije toekomst) in te voeren. Op grond van de antwoorden op de eerste twee vragen, mag verwacht worden dat bestuurders over het algemeen zelf geen eed of belofte hebben afgelegd. Dat wordt ook bevestigd: slechts 4 van de 62 hebben dat gedaan. Bestuurders verwachten ook niet dat het afleggen van een eed of belofte enige invloed heeft op hun eigen gedrag. Slechts 6 van de 61 bestuurders denken dat er wel een invloed van kan uitgaan. Waar bestuurders het in grote mate over eens zijn, is dat bij overtreding van de integriteitsregels men persoonlijk aanspreekbaar is (93%). Daaruit kan men de conclusie trekken dat men vooraf (bij aanvang van de bestuursactiviteiten), geen expliciete (openbare) verklaring zelfbinding nodig acht, en dat men impliciet uitgaat van een code van integer gedrag. Naar de mening van bestuurders van de mbo- en hbo-scholen zou de verplichting van een eed of belofte dus niets toevoegen. Het valt, anders gezegd, in de categorie symboolpolitiek.
Conclusies
Het trekken van conclusies uit het voorgaande moet met de nodige voorzichtigheid gebeuren. Immers de empirische basis is beperkt. Voor wat betreft regels, richtlijnen en codes voor het middelbaar en hoger onderwijs kunnen ten aanzien van de drie beleidsveronderstellingen – voorzichtig – de volgende conclusies worden getrokken:
Beleidsveronderstelling op het niveau van regelgeving.
Het stellen van meer regels en voorschriften lijkt niet effectief en brengt hoge kosten met zich mee in termen van monitoring en sanctionering. Er is eerder meer behoefte aan minder regels en minder voorschriften.
Beleidsveronderstelling op het niveau van eisen en voorwaarden voor de persoon of organisatie. Het stellen van strengere eisen aan bestuurders en toezichthouders lijkt een effectieve en relatief goedkope beleidsmaatregel. Eisen die betrekking hebben op kennis en kunde van bedrijfsvoering in het algemeen en kennis en kunde van het beleidsveld in het bijzonder zullen bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van bestuurders en toezichthouders. Bovendien is het een relatief goedkoop beleidsinstrument.
Beleidsveronderstelling op het niveau van zelfdisciplinering. Het laten afleggen van een eed of belofte is in ieder geval een goedkoop beleidsinstrument. Je kunt bestuurders bij overtredingen op de afgelegde belofte aanspreken en erop afrekenen. En een eed of belofte afnemen kost niet veel meer dan de organisatie van een plechtige bijeenkomst. Alleen moet men wel bedenken dat het symboolpolitiek is, zonder enige bijdrage aan een zorgvuldiger bestuur van organisaties, als we afgaan op het oordeel van bestuurders van mbo- en hbo-scholen.
J.L.M. Hakvoort en H.L. Klaassen zijn beiden als universitair hoofddocent verbonden geweest, respectievelijk verbonden aan de opleiding Bestuurskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Literatuur
- Bouwens, J. (2013), ‘Erecode schiet tekort, stel daarom grenzen waarbinnen managers moeten werken’, in: Financieel Dagblad, 26-9-2013.
- Commissie Maatschappelijk verantwoord bestuur en toezicht in de semi-publieke sector (2013), Een lastig gesprek, Rapport gevoegd bij brief van de minister H.G.J. Kamp van Economische Zaken aan de Tweede Kamer 11 september 2013.
- Ginneken, J. van (2013), Verleidingen aan de top. De psychologie van de macht, Uitgeverij Business Contact, Amsterdam/Antwerpen.
- Goodijk, R. (2013), Falend toezicht in semipublieke organisaties?, Noordhoff Uitgevers, Assen.
- Kennedy, J. (2013), ‘We geloven niet meer in de waarde van karakter’, in: Trouw, 22-9-2013, p. 26.
- Kroezen, R. (2013), Een kwestie van politieke moraliteit. Politieke corruptieschandalen en goed bestuur in Nederland, 1848-1940, Uitgeverij Verloren, Hilversum.
- Pruijm, R.A.M. (2011), Grondslagen van corporate Governance, Noordhoff Uitgevers, Groningen/Houten.
- Vuisje, H. (2013), ‘Pavlov-reactie bij sjoemelen: blijf van mijn privacy af’, in: NRC Handelsblad, 29-9-2013.
Noten
1 Het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) komt voort uit het Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken en de Advies en Arbitragecommissie. Het CAOP was een zelfstandige organisatie binnen het ministerie van BZK en is nu een onafhankelijke dienstverlener.
2 Ook in internationaal opzicht zijn er interessante voorbeelden. Zo moeten in Amerika met de invoering van Sabanes-Oxleywet in 2002 de bestuurders van beursgenoteerde bedrijven (CEO en CFO) jaarlijks onder ede een verklaring afleggen over de juistheid van jaarverslag.
3 In een bijlage zijn de vragen opgenomen.
Bijlage: Vragenlijst afleggen van een belofte of een eed
1. Is binnen de organisatie van hoger onderwijs waarbinnen u werkzaam bent een integriteitscode vastgelegd?
o ja o nee
2. Is binnen de organisatie van hoger onderwijs waarbinnen u werkzaam bent bepaald dat nieuwe bestuurders een belofte of eed dienen af te leggen?
o ja o nee
3. Indien het antwoord op vraag 2 nee is, wordt overwogen dit in te voeren?
o ja o nee 4.
Hebt u zelf als bestuurder een belofte of eed afgelegd bij de aanvaarding van uw functie?
o ja o nee
5. Bent u van mening dat het afleggen van een belofte of eed van invloed is op het gedrag van bestuurders van een organisatie van hoger onderwijs?
o ja o nee
6. Bent u van mening dat bestuurders van organisaties van hoger onderwijs persoonlijk aanspreekbaar zijn indien de integriteitsregels zijn overtreden?
o ja o nee
7. Bent u van mening dat bestuurders van andere publieke of semi-publieke organisaties, zoals ziekenhuizen en woningbouwcorporaties, een belofte of eed dienen af te leggen?
o ja o nee
Ruimte voor op- of aanmerkingen naar aanleiding van deze vragenlijst:
_________________________________________________________
_________________________________________________________
_________________________________________________________