Van een faciliterende naar een participerende overheid
18 maart 2015 om 11:54 0 reacties
Participatiemaatschappij. Decentralisatie van zorg en jeugd. Bezuinigingen. Economische crisis. Bestuurlijke drukte. Versnipperd sectoraal beleid. Lokale wijkgerichte benaderingen. Energieke samenleving. Een wirwar van trends en opgaven. Het is knap lastig voor gemeentelijke bestuurders om daar rol en positie in te kiezen. Investeren en subsidiëren is van vroeger; het veilige faciliteren is de trend in 2014. En toch, zou het niet veel mooier en passender zijn als gemeenten en hun bestuurders gewoon, net als iedereen, actief participeren vanuit hun eigen verantwoordelijkheid in de opgaven van deze tijd? Om te beginnen in de lokale energieopgave?
Participatiemaatschappij. Decentralisatie van zorg en jeugd. Bezuinigingen. Economische crisis. Bestuurlijke drukte. Versnipperd sectoraal beleid. Lokale wijkgerichte benaderingen. Energieke samenleving. Een wirwar van trends en opgaven. Het is knap lastig voor gemeentelijke bestuurders om daar rol en positie in te kiezen. Investeren en subsidiëren is van vroeger; het veilige faciliteren is de trend in 2014. En toch, zou het niet veel mooier en passender zijn als gemeenten en hun bestuurders gewoon, net als iedereen, actief participeren vanuit hun eigen verantwoordelijkheid in de opgaven van deze tijd? Om te beginnen in de lokale energieopgave?
Het SER-Energieakkoord: (te) hoge verwachtingen?
Gemeenten hebben dit jaar een bord vol. Eerst waren er de gemeenteraadsverkiezingen, met de politieke drukte ervoor en erna. Volgt de zoektocht naar nieuwe colleges met nieuwe bestuurders en – voor hen – nieuwe portefeuilles. En dan wacht er de kluif van de drie decentralisaties, waaronder de zorg. Nee, het leven van de gemeentelijke bestuurder is anno 2014 niet makkelijk.
Ondertussen heeft de minister van Economische Zaken, Henk Kamp, hoge verwachtingen van het SER-Energieakkoord. Dat akkoord is een van de belangrijkste instrumenten voor de realisatie van de klimaatdoelen en om de toekomstige energievoorziening vorm te geven. VNG en dus gemeenten hebben ook in dit akkoord belangrijke taken op zich genomen. Met name in de energiebesparing in de gebouwde omgeving en de inpassing van duurzame energie in hun gebied.
Een jaar na de ondertekening van dit Energieakkoord loopt er van alles, maar concrete resultaten lijken nog op zich te laten wachten. In de media krijgt het akkoord de ‘code oranje’. Dat is, voor wat betreft de gemeentelijke bijdrage, voor ons niet verrassend. Uit de Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving (een jaarlijkse onderzoek van Royal HaskoningDHV en VNG onder de gemeentelijke bestuurders en ambtenaren) bleek eerder dit jaar al dat gemeenten volgens eigen zeggen “te weinig financiële of personele middelen hebben voor de uitvoering van het Energieakkoord.”
Gelukkig krijgt de VNG, die namens alle gemeenten tekende, vervolgens € 15 miljoen van het ministerie van BZK. Om samen met de gemeenten nuttig te gebruiken om een van de moeilijkste thema’s uit het akkoord, de energiebesparing bij particulieren, vlot te trekken. Dat komt grofweg neer op een dikke 10.000 euro per gemeente per jaar. U zult begrijpen, dat is ruim onvoldoende om de schaalsprong uit het energieakkoord mee waar te maken. De lokale bestuurders zijn dus op zichzelf aangewezen. Het is dus best een slimme zet van de ‘VNG-ondersteuningsstructuur’ om als voorwaarde te stellen dat gemeenten met elkaar moeten samen werken, willen ze aanspraak kunnen maken op het geld. Bevorderen dat kennis wordt gedeeld, en er effectiever wordt gewerkt in afzonderlijke gemeenten.
Dilemma nationaal lange termijn - lokaal alledaags
Dit gebrek aan geld is een indicatie dat de opgave door de politiek als minder urgent wordt gezien. Voor de nationale windparken op zee stelt de overheid vele miljarden beschikbaar. Maar de grote gemeentelijke opgaven uit het energieakkoord (‘stimuleren van energiebesparing’ en ‘verhogen van aandeel van duurzame energie’) leggen het al te vaak af tegen acute lokale issues, zoals de sluiting van bibliotheken, bezuinigingen op beheer van de openbare ruimte, of het onderhoud aan rioleringen. Dit zijn de thema’s die mensen direct en in hun eigen leefomgeving raken.
Met dit dilemma tussen nationale, langdurige opgaven enerzijds en de lokale, alledaagse problematiek anderzijds wordt ook in Den Haag geworsteld. Decentraliseren is het Haagse antwoord, en de gemeenten hebben vervolgens hun handen vol. Die positioneren zich vervolgens als ‘faciliterende’ overheid. Beide tendensen sluiten aan bij de tijdgeest van ‘samen’, als in de energieke en participatieve samenleving. Maar zou het ook kunnen dat het eigenlijk gaat om een chronisch gebrek aan middelen? Wordt met een decentraliserende en faciliterende overheid niet een bezuinigende overheid bedoeld, zonder dat er antwoord wordt gegeven op de vraag wie er dan verantwoordelijk is voor het beschermen van onze publieke belangen?
Overigens is dit niet het eerste dilemma van gemeenten tussen de langjarige opgaven in het fysieke domein en beschikbare middelen op korte termijn. Vorig jaar, in de eerste editie van de Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving, was de conclusie dat gemeenten eventuele wateroverlast voor lief namen. En dus bleven de investeringen in de afwatering achter. Sinds de regenval van afgelopen zomer wordt er nu weer hard gesleuteld aan de riolen, en kan dit in 2015 zomaar een belangrijk politieke thema worden. Maar dit terzijde.
De energieke samenleving
De onderstroom waar zowel het SER Energieakkoord als gemeenten terecht op willen aanhaken, is die van de ‘energieke samenleving’. Een samenleving, met ondernemende burgers die zichzelf organiseren, en die werken aan hun eigen duurzame leefomgeving. Het siert gemeenten dat ze zich richten op lokale initiatieven rond energie. Deze initiatieven kennen lokaal eigenaarschap en lokale betrokkenheid van alle stakeholders, en daarom is de kans groter dat er ook concrete resultaten worden geboekt. Een wel heel mooi voorbeeld van de energieke samenleving zijn de Friese dorpsmolens, met een windmolen in eigendom van een dorp en de inzet van de opbrengsten van de duurzame energie in de eigen gemeenschap.
De uitvoering van het Haagse SER Energieakkoord door gemeenten vraagt echter meer dan het faciliteren van lokale initiatieven. In dat energieakkoord staan namelijk ook harde afspraken over megawatts en windturbines, en petajoules en energiebesparing. En daar wringt ’m de schoen. Lokale initiatieven en burgers komen samen een heel eind, maar het is te makkelijk om de verantwoordelijkheid voor het slagen van het nationaal en gemeentelijk beleid bij burgers en ‘de energieke samenleving’ te leggen. Die windparken en energiezuinige huizen komen er niet vanzelf. De participatieve samenleving heeft een zetje nodig.
De schaalsprong uit het Energieakkoord vraagt ook om gróte lokale initiatieven, waar op korte termijn gróte resultaten mee worden geboekt. Nijmegen en Rotterdam zijn mooie voorbeelden van gemeenten die hun rol in deze serieus nemen. Ze maken duidelijke keuzen door investeringen in warmtenetten of door een uitgekiend proces dat álle lokale stakeholders verleidt tot actie en stappen. Deze gemeenten stimuleren bedrijven actief om hun lokale verantwoordelijkheid te nemen. Sluiten convenanten, verbinden organisaties, verbinden zich politiek, en participeren zo actief in de energieke samenleving. Op naar de schaalsprong!
Streeft Den Haag andere doelen na?
Een andere rol helpt dus. Is het nu zo dat Den Haag ook andere doelen en opgaven nastreeft dan de individuele gemeenten zelf? Dat zou kunnen. Het SER akkoord is immers een sectoraal akkoord gesloten door koepelorganisaties. Concrete gemeenten daarentegen hebben meer dan wie ook te maken met lokale gebiedsgerichte keuzen en integrale afwegingen. Zorg of energie? Veiligheid of riolering? Stationsomgeving of probleemwijk? En ook nog met een gebrek aan geld, ondanks de bijdrage van de VNG, ondanks gelden vanuit de landelijke decentralisatie en ondanks hoge gemeentelijke belastingen. Gemeenten zijn meer dan welke andere overheid dan ook momenteel gebaat bij het verbinden van agenda’s en een meervoudige inzet van hun middelen. Waar de landelijke overheid decentraliseert naar gemeenten, decentraliseren de gemeenten verder naar de burger. Per saldo hebben we dus misschien niet te maken met een rechtstreeks conflict in doelen, maar met een verschil van inzicht in de prioriteiten.
Wat maakt het verschil?
Met dit dilemma worstelen alle gemeenten. Veel geld voor veel meer dan faciliteren is er niet. De vraag wordt dan: waarom lukt het in de ene gemeente wel om concrete resultaten te boeken, en de andere niet? Wij denken dat veel begint bij ambities en betrokkenheid van een college en een individuele wethouder. Die kunnen echt het verschil maken, en de zoektocht naar slimme stakeholders en meervoudig geld intensiveren. Uit de enquête die aan de barometer van de fysieke leefomgeving ten grondslag ligt, blijkt ook dat vele bestuurders hogere ambities hebben dan hun ambtenaren in de weerbarstige praktijk van alledag kansen zien. We zien veel mooie voorbeelden van bestuurders die het tekort aan middelen compenseren met directe en persoonlijke betrokkenheid.
Dat kan zomaar een sleutel tot succes zijn. Van een faciliterende naar een participerende bestuurder en overheid.
L.R. (René) Idema en H.P. (Hans Peter) Oskam zijn consultants Strategie en Management bij Royal HaskoningDHV.