Niet alles wat blinkt is goud
2 december 2019 om 12:24 0 reacties
Het is elke keer weer een genoegen goede literatuur te mogen lezen. Brinkgreve, Bloemink en Koenen nodigen de lezer uit iets te doen met het besef dat met meten het denken moet beginnen en niet stoppen. De Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde daagt met haar preadviezen uit duurzaam te leren denken. Mazzucato daagt uit om een fundamentele discussie te voeren over de betekenis van ‘waarde’ om zo de vele economische rampen te leren voorkomen.
Weten vraagt meer dan meten. Hoe het denken verdwijnt in het regime van maat en getal
Christien Brinkgreve, Sanne Bloemink, Eric Koenen, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2017, 130 blz., ISBN9789462983861.
Met dit boek gooien de auteurs, toegankelijk en verantwoord, een steen in de vijver. In elk hoofdstuk staan enkele gearceerde ‘sprekende’ uitspraken. Door te meten lijkt de context te worden vergeten, de diagnose wordt gezien als een objectief vaststelbare ziekte. Succesvolle mensen uit volstrekt verschillende werelden kwamen bij elkaar, met gemeenschappelijk verwante zorgen, gedeelde verontwaardiging en dringende vragen. Elk hoofdstuk geeft een gesprek weer. In het begin met psychiaters, geneeskundigen en aan het slot met journalisten. Als start van een proces, met een verslag van hoe het kwam, wat zich voltrok in de bundeling en ontmoeting van mensen, ideeën en ervaringen. Het leidde tot andere initiatieven, analyses, ontdekkingen en strategieën. Waardoor mensen zich minder overgeleverd voelen aan het regime van hun werk, de instituties waarin ze leven en werken. Over wat buiten de directe aandacht, het gehanteerde paradigma valt, buiten de toolkit van de professional.
Wat goed voelt hoeft niet goed te zijn. Meten is weten, is een managementcredo, maar meten doet de onmeetbare essentie vergeten. Als je in het oog van de tornado zit, ziet het weer er prima uit. Vermoedelijk zijn we te lang opgeleid om ‘het goede’ antwoord te weten. Maar vraagstukken zijn vaak te complex voor dit type eenvoudige oplossingen. Er zijn meestal meerdere goede antwoorden. Dat zegt genoeg. Het gaat er dan om verder te spitten en al doende te ontdekken, voortdurend te schakelen en verbinden. Naar Karl Popper: ‘Feiten zijn gebaseerd op redeneringen, ook in de natuurwetenschappen’. Feiten zijn geen weerspiegeling van de werkelijkheid, maar conclusies die grondig of minder grondig kunnen zijn getrokken.
Omwille van de democratie moet het gaan om inzicht in hoe wetenschappelijke feiten tot stand komen, om het besef dus dat ze onvermijdelijk menselijke maaksels zijn en tegelijkertijd dat dit geen drama is noch het vertrouwen in de wetenschap hoeft te ondermijnen. Feiten reflecteren dan niet altijd de werkelijkheid, maar maken hem wel. Excellentie is dan minder belangrijk dan relevantie. Het gaat om de basishouding: respectvol luisteren, niet moreel oordelen, mensen werkelijk ontmoeten. Instrumentele rationaliteit, digitalisering en de labelcultuur versterken elkaar in de verkeerde richting. Een richting waar je maar moeilijk uit komt. Maar het deugt niet. Zowel wetenschappelijk als ethisch is het een verkeerde benadering. Het heeft ook te maken met de alomtegenwoordige vermarkting van het hele leven. Consequentie is dat de te dure psychiatrische bedden verdwijnen, evenals de echte aandacht van de huisarts. Ze zijn te duur. Oorzaak en gevolg worden dramatisch omgekeerd. Stress is van een individu. We kijken weg van de stress veroorzakende prikkels.
Medicalisering is een prachtige oplossing voor veel problemen. De patiënt ‘heeft iets’. Als je dan wat geeft, doe je het goed. Als je zegt dat het niet klopt, stel je het systeem ter discussie en wordt je zelf verstoten. Het kwaliteitsdenken is zo langzamerhand erg gedateerd. Men definieert kwaliteit vooral in termen van veiligheid en risico’s. Misschien is de kwaliteit van het leven met af en toe vallen wel hoger dan een leven waarin elk risico daarop uitgebannen is. Echte ontmoetingen met de natuur, met mensen, vragen veel meer en leveren veel meer op. Als je bijvoorbeeld een plant een paar dagen filmt en dat versneld afspeelt, kun je opeens zien dat de plant eet, slaapt en zelfs ‘speelt’. Het tempo is alleen anders. Valse veronderstellingen verleiden ons tot verkeerde conclusies. individualiteit en collectiviteit, ambitie en empathie, microbiologie en verbeeldingskracht, allemaal schijn dichotomieën die, anders bekeken, magie opleveren.
In alle gesprekken kwam naar voren hoe sterk de behoefte is aan ordening en categorisering. We kunnen niet zonder, maar het gaat fout als ze verstenen en gedachteloos worden toegepast. Het denken in cijfers (vooral gemiddelden) dat inmiddels in alle domeinen is doorgedrongen perst ons in de mal ‘normaal’ en in (meestal ook nog zichzelf versterkende) patronen die maar een deel van het verhaal vertellen. ‘Mensen’ en ‘kennis’ worden zo buitengesloten. Het is een verhaal van grote urgentie als we willen overleven. Mariana Mazzucato legt het in het hierna beschreven boek nog eens uit als het om de geldende economische stromingen in het denken gaat. Het verdragen van onzekerheid, de houding van niet-weten, het maken van ‘nieuwe’ verbinding(en), geeft ruimte voor nieuwe inzichten en innovatie. Niet als luxe maar als pure noodzaak. Elke bestuurder en controller zou dit boek moeten lezen.
Klimaatbeleid: kosten, kansen en keuzes
Daan van Soest, Reyer Gerlagh, Sjak Smulders, preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staatshuishoudkunde, uitgegeven door ESB 2018, 176 blz. ISBN 97890826379.
Sinds 2015 staat de klimaatverandering wereldwijd weer volop in de belangstelling met het Klimaatakkoord in Parijs. De bijdragen in deze bundel (elk hoofdstuk een andere auteur met gedegen werk en literatuurlijst) geven inzicht in de opgaven waar we ons in Nederland voor gesteld zien. Ze maken duidelijk wat de kosten van een streng klimaatbeleid zijn en welke kansen ze biedt. De hoofdstukken zijn geschreven door een keur van auteurs. Groene innovatie en duurzame economie staan weer vol in de aandacht met onder andere de Nobelprijzen in 2018. De preadviezen zouden door alle overheden, hun bestuurders, adviseurs en controllers serieus genomen moeten worden. Bestudeerd om te bepalen welke maatregelen in de eigen context de beste zouden kunnen zijn om bij te dragen aan een duurzame economie.
Gevolgen van klimaatverandering en doelen van beleid vormen de prelude en het eerste deel, met vier artikelen over het akkoord van Parijs, wie past zich aan: de mens of de natuur, de economische afwegingen en de migratie. De Nederlandse economie vormt het tweede deel met vijf artikelen over groene groei en werkgelegenheid, de randvoorwaarden voor succes van de energietransitie, de instrumentkeuze, de circulaire economie als vliegwiel en slim energiebeleid voor een stugge vastgoedmarkt. Het derde deel gaat over de internationale context met vijf artikelen over internationale handel, de groene paradox, koolstofheffing en GEO-engineering. Het laatste hoofdstuk sluit af met lessen voor het Nederlandse klimaatbeleid. Al met al wordt stevig werk geleverd en wordt verder gekeken dan vaak het geval is. De blik is ruim. In de economie worden effecten geabsorbeerd door allerlei structurele veranderingen tussen en binnen sectoren waardoor het uiteindelijke effect kleiner en of anders is dan oorspronkelijk verondersteld.
Het beleid moet zich niet alleen richten op grote infrastructurele projecten zoals dijkverstevigingen, maar ook op lokale maatregelen zoals groene daken, overloopgebieden en aangepast bouwen. Het verschil tussen groene en grijze groei is macro veel minder groot dan het lijkt. De verwachte economische groei kan de kosten gemakkelijk aan. Allocatie en verdeeleffecten zijn echter wel groot. Daar zit de adder. Een grote verschuiving tussen sectoren is voorspelbaar. Omscholing van veel arbeidskrachten is essentieel. De internationale effecten van het Nederlandse klimaatbeleid worden voor een belangrijk deel bepaald door de aanbodzijde van fossiele brandstoffen met de groene paradox als groot risico van voorgenomen beleid. CO2-beprijzing vormt een essentieel instrument, Europese samenwerking een zeer belangrijke succesvoorwaarde. De verwachtingen van GEO-engineering mogen niet te groot zijn.
De verwachting wordt uitgesproken dat het polderen in Nederland te veel oponthoud geeft. De beleidssuggesties zijn uiterst praktisch. Uiteindelijk is het nemen van duurzame maatregelen een kwestie van verantwoordelijkheid nemen, maar ook een kwestie van kosten en baten. Met een eerste vergroening van het belastingstelsel zette de overheid al een belangrijke stap in het verbeteren van de financiële kosten-batenverhouding van duurzame productie en consumptie. Daarmee creëert ze prikkels voor een versnelde transitie naar een duurzame samenleving. Maar de Klimaattafels tonen aan dat meer nodig is. Een gelijk speelveld voor alle sectoren zet goedwillende beloftes om in grote veranderingen.
De waarde van alles, Onttrekken of toevoegen aan de wereldeconomie
Mariana Mazzucato, Nieuw Amsterdam 2018, 384 blz., ISBN 9789046823798.
Mariana is directeur van het UCL Institute for Innovation & Public Purpose(IIPP) van University College London . Haar vorige boek, De ondernemende staat , was ook al vernieuwend als het gaat om inzicht in de vraag waar waarde wordt gecreëerd. In onze economie wordt het onttrekken van waarde – het zich toe-eigenen van winsten – beter beloond dan het scheppen van waarde, wat de motor van een gezonde economie en samenleving is. Tussen 1975 en 2017 is het reële bbp van de VS ruwweg verdrievoudigd, de productiviteit nam met 60% toe, terwijl het reële loon van de Amerikanen gelijk bleef of daalde. Een kleine elite wist dus met de winst weg te kunnen lopen. In 2015 bedroeg het gecombineerde vermogen van de 62 rijkste individuen ongeveer evenveel als de armste helft van de wereldbevolking (3,5 miljard mensen). Doen we met elkaar misschien toch iets echt fout? Ze stelt voor de uitdaging van cynicus Oscar Wilde, die van alles de prijs kent maar van niets de waarde, achter ons te laten en een betere route te vinden, een economie van de hoop.
We hebben ooit de ommezwaai gemaakt van de waarde die de prijs bepaalde, naar de prijs die de waarde bepaalde. Op datzelfde moment switchten economen van de sociale, filosofische connotatie van hun vak naar een meer natuurkundig wetenschappelijke connotatie. Ik herinner me dat toen ik economie studeerde in Groningen sociologische/institutionele economie door alle hoogleraren van de faculteit niet als serieus werd beschouwd. De specifieke waardeleer (intellectueel uitgeklede opvatting?) als die van aandeelhouderswaarde, waardeketens enz. werd als grondbeginsel van de economie gedefinieerd. Economen zagen rents (inkomen op kapitaal), onverdiend inkomen, vroeger volledig buiten de productiegrens en winst, daarentegen als verdiend inkomen wegens productieve activiteiten. De discussie over de optimale omvang van de overheid is zo gezien een erg politieke, die te vaak gevoed wordt met deze specifieke benadering van toegevoegde waarde.
Het eerste hoofdstuk gaat over hoe economen in de 17e en 18e eeuw dachten over het sturen van de groei door productieve krachten en het afremmen van improductieve. Hoofdstuk twee gaat in op het verschuiven van het denken naar het huidige. Het derde hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de nationale rekeningen. Economische actoren zijn erin geslaagd waardeonttrekkende activiteiten binnen het bbp meegeteld te krijgen. Hoofdstuk vier beschrijft de opkomst van de financiële sector en hoe deze in het midden van de vorige eeuw als ‘productief’ werd gedefinieerd. Hoofdstuk vijf behandelt het vermogensbeheerkapitalisme en de vraag in hoeverre actoren daar risico lopen en ‘verdienen’ wat ze krijgen. Als ons stelsel, waardeonttrekking daadwerkelijk waardeert alsof het waardecreatie is, kan het misschien bijdragen aan ons inzicht van de dynamiek van waardedestructie die de financiële crisis kenmerkte. Hoofdstuk zes gaat over de besmetting van de gehele economie door de financiële sector en het maximeren van aandeelhouderswaarde.
In hoofdstuk zeven gaat het over de risico’s van innoveren en wie deze neemt. Het systeem van intellectuele eigendomsrechten (IER) heeft de positie van gevestigde instellingen versterkt en daarmee de innovatie afgeremd. Ondernemers en durfkapitalisten konden zich ten onrechte profileren als het meest dynamische element van de economie, terwijl ze waarde onttrokken. Google en Uber zijn platforms en netwerken die waarde onttrekken ten koste van bijvoorbeeld de chauffeurs die er minder door verdienen. Hoofdstuk acht beschrijft de, vaak ook (in het bbp niet meegetelde) waardescheppende, rol van de overheid. De overheid moet groot denken (overheid VS ging onder Kennedy naar de maan) en problemen aanpakken, haaks op de theorie van Public Choice. Het gebrek in het geloof van een productieve overheid werd selffulfilling prophecy, waardoor de overheid niet meer in zichzelf investeert. Hoofdstuk negen concludeert dat een echt debat over ‘waarde(creatie)’ ons denken over de economie op een hoger plan kan brengen. Zij doet dat overigens zonder te veronderstellen met de eigen inzichten de enig ‘correcte’ waardeleer te propageren. Misschien wel met het gevolg dat patenten weer innovatie gaan bevorderen in plaats van verstikken. Voorwaar een intrigerend en wetenschappelijk zeer goed verantwoord (meer dan zeventig pagina’s met literatuurverwijzingen) boek.